Vijf uitgewerkte mogelijkheden om de verbeelding te stimuleren en kinderen tot het uitspelen ervan te verleiden.

Kop, romp en staart van een verhaal  

Een serie van drie tableaus met begin – midden en eind van een verhaal.
Doel: Kinderen geven in drie tableaus een begin – midden – eind van een [bekend]verhaal weer.
Lesvoorwaarde: Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Pas onderstaande lessuggestie hierop aan. Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit vragen?
Lesorganisatie: Reserveer het speellokaal of maak ruimte in je eigen leslokaal

Spelintroductie:

Wie kan vertellen wat een tableau is?  Jullie maken straks een serie van drie tableaus, die samen het begin – midden en eind van een verhaal laten zien. Belangrijk is om je lijf, je gezichtsuitdrukking zo “echt” mogelijk in te zetten om rollen, handelingen en emoties duidelijk te maken.

Speltraining

Houding
Begin met  stilstand  oefenen. De groep staat in een zo groot mogelijke kring, zodat iedereen ruimte heeft. Kinderen starten met de gezichten naar buiten gericht. Jij vertelt in welke houdingen ze gaan staan/springen [blij, verdrietig, stoer, spannend], telt tot 3 en klapt. Ze draaien zich om en “springen” weer in die houding. Opdrachten variëren in emoties, gemoedstoestanden, handelingen, rollen.
Tip: Vraag een paar kinderen ‘ bevroren’ te blijven staan en anderen om te benoemen wat hen opvalt. Zo laat je hen ontdekken hoe ze duidelijker uitvoeren: houding of actiemoment uitvergroten, meer typerende uitdrukkingen kiezen, spierspanning of concentratie versterken.

Tableau

In subgroepjes krijgt ieder een werkruimte. Noem een titel van het tableau. Bijvoorbeeld: de prijsuitreiking, een bruiloft, een verjaardagsfeest, een begrafenis, de markt, bezoek van de koningin enz. De groepjes gaan zonder overleg( niet praten), met elkaar in tableau staan. Een begint, de rest kijkt en vult aan. Geef meerdere opdrachten.
Tips:
Loopt deze oefening moeilijk, geef dan de opdracht eerst een keer klassikaal aan een sub groepje. Het is leuk om de groepjes zo neer te zetten dat ze , als de tableaus staan, even kort naar elkaar kunnen kijken.

Begin – midden – eindtableau.

De klas gaat in een halve kring zitten zodat voor hen het speelvlak is en iedereen de spelers goed kan zien. De kinderen zoeken om naar de structuur van een verhaal/scene.

Bankoverval

Je wilt een bankoverval zien, wie heeft een idee? Deze start. Jij wijst steeds iemand aan, die in een houding gaat staan en het tableau kan aanvullen.
Vraag hen naar aanvullende rollen en handelingen, alleen overvallers is niet spannend! Denk ook aan andere  klanten, medewerkers, beveiliging enz. Als er voldoende is aangevuld, geef je dat aan. Dit tableau is het midden van het verhaal, ofwel het actiemoment, hoogtepunt. Variant: tik spelers één voor één aan en laat hen één regel tekst spreken. (gesproken of gedachte zin.)
Vanuit dit hoogtepunt gaan ze op zoek naar een tableau dat er eraan vooraf gaat. Maak duidelijk hoever je daarvoor terug in de tijd wilt gaan: vlak voor of, ruim voor de overval, de vorige dag? Vraag hen een tableau te maken waarvan je later zegt ’o, daar begint het eigenlijk al. Bijv. een overvaller  observeert, een beveiliger maakt een praatje met een overvaller.

Beeld en woord

Als het beeld duidelijk is kan een kind ook hier een zin zeggen, jij tikt hen aan. Vervolgens het einde van het verhaal. Welk moment willen de kinderen nu zien/weten. Meteen na de overval of iets verder weg? Stimuleer ze om wat verder weg te denken. Op deze manier leren kinderen om met tijdsprongen te werken en de belangrijkste momenten te kiezen uit het verhaal. Bijvoorbeeld ze kunnen kiezen voor het gevangen nemen, maar een beeld achter tralies [enkele uren later] kan ook en het staan in de rechtszaal [weken later] eveneens. Begin (introductie van het probleem)- midden (hoogtepunt) – einde (afwikkeling/afloop) zijn hiermee bepaald. Laat hen de drie tableaus nu na elkaar tonen en vraag hen of het verhaal zo duidelijk is. Maak na deze keer nogmaals een verhaal klassikaal op dezelfde manier maar met een nieuw gegeven, werk weer vanuit het midden naar voren en naar achteren.

 Spelsituatie:

Ieder groepje krijgt een sprookje waarvan ze een striptableau maken. Ze bepalen eerst  hoogtepunt/belangrijkste moment en vervolgens begin en einde. Slechts 3 tableaus! Om de beurt laten ze de drie tableaus zien. Tijdens het maken sluiten de anderen hun ogen, zodat ze echt alleen stilstaande beelden zien. Je  kunt natuurlijk ook met jeugdboeken, jeugdfilms of bekende soapseries werken.

Nabespreking:

@ het eerste tableau was dat echt het begin van het verhaal?
@ kan het verhaal ook eerder of later beginnen?
@ was het middelste tableau echt het belangrijkste moment uit het verhaal?
@ zou jij een ander moment kiezen en waarom dan?
@ het laatste tableau was dat echt het einde van het verhaal?
@ kan het verhaal ook eerder of later eindigen?
Vervolgles: kaartjes met begin- en eindsituatie en mogelijk verband ertussen, waarvan ze drie tableaus maken. Ze spelen hun verhaal en bevriezen op drie momenten

Oma ‘s spullen op zolder    

Doel: Kinderen hanteren pantomimisch denkbeeldige voorwerpen en maken daarmee het voorwerp duidelijk .
Lesvoorwaarde:  Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Pas onderstaande lessuggestie hierop aan . Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit vragen
Lesorganisatie: Reserveer het speellokaal  of maak  ruimte in je eigen leslokaal. Spelkaartjes met voorwerpen ( twee bij elkaar passend, ook solo te gebruiken)

Spelintroductie:  

Kinderen zitten in een grote halve cirkel op de grond.
Mijn Oma woont in een groot huis. En weetje wat ik het leukste plek in haar  huis vind? De zolder! Want wat je daar allemaal kan vinden….de meest vreemde    voorwerpen, de mafste kleding, ook hele mooie en hele spannende dingen. Ook dingen waarvan ik soms niet eens precies weet wat het is…….en weet je wat   dan zo leuk is, dan mag je gaan ontdekken waar je het voor kan gebruiken. Ik heb speciaal voor jullie wat spullen van de zolder meegebracht, in een grote kist  en die staat hier in de gang

De kist

Haal samen met een kind de denkbeeldige kist van de gang. De afmetingen laat je goed zien en het gewicht van de kist…..Hoe spannender je het speelt hoe meer je de kinderen meeneemt erin. Laat zien hoe de kist opengaat. Haal zelf het eerste voorwerp eruit en laat zien welke vorm het heeft, wat het gewicht is, wat je er mee kan doen.
Na afloop stel je een aantal vragen. Je laat ze tot slot pas het voorwerp benoemen.
@ Is het voorwerp groot of klein; Is het zwaar of licht; Is het breekbaar
@ Kan je er maar één ding meedoen of meerdere dingen? Wat dan allemaal?
@ Het voorwerp is een………..

De kist uitpakken

Kinderen halen om de beurt uit de denkbeeldige koffer iets en proberen dat de anderen duidelijk te maken. Hoe groot, zwaar is het voorwerp en wat je ermee kunt doen. Wissel de nabespreking af door de ene keer vragen stellen en een andere keer gelijk laten raden.
Tips
Zorg voor kaartjes met daarop voorwerpen [zie ook volgende opdracht]. Kinderen die wel graag willen spelen, maar niet zelf een voorwerp kunnen verzinnen kunnen zo ook meedoen. Als een voorwerp niet geraden wordt kan evt. een tweede kind erbij komen en helpen met uitbeelden. Twee weten/ kunnen vaak meer dan één.

 Spelsituatie 1: Herkennen en meespelen

Kaartjes met daarop een voorwerp. Bijvoorbeeld: theekopje – taartje; spiegel – lippenstift; bos bloemen – vaas; boek – leesbril; schep – gracht rondom zandkasteel, boom – vogel op een tak;  pen – schrift; zeep – handdoek; hamer – spijker; tent – haring;  knijper – waslijn. Plus een drietal voor een oneven aantal: wijnfles – glas- kurkentrekker; stoel – tv – afstandsbediening; verf – ladder – kwast.
Een beeldt haar voorwerp uit. Wie denkt dat haar kaartje daarbij past ? Z/hij sluit aan en speelt met het eigen voorwerp samen kort de situatie. Als het niet klopt bevriest de eerste speler en probeert een volgende het beeld tot leven te roepen. Zo ontstaan er duo’s voor de volgende opdracht.

Nabespreking

@ welk spel werd waardoor meteen duidelijk?
@ welke handelingen, gezichtsuitdrukkingen vertelden wat ze aan het doen waren?
@ hoe kun je het nog duidelijker laten zien: minder/meer handelingen, grotere bewegingen?

Spelsituatie 2 : non verbaal spel

Kinderen werken nu in de ontstane tweetallen die zijn ontstaan en bedenken, wie hun voorwerpen waar kunnen gebruiken in wat voor situatie. Hieruit maken ze een korte scene van twee rollen op een bepaalde plaats. Ze spelen duidelijke handelingen, stemmingen en gebaren, maar zonder woorden. Eventueel spelen ze de scene ook een keer met tekst . Blijven de handelingen en gezichtsuitdrukkingen even duidelijk of zwakken deze af nu er gesproken mag worden?

Spelafronding:

@ welk spel werd waardoor meteen duidelijk?
@ welke handelingen, gezichtsuitdrukkingen vertelden wat ze aan het doen waren?
@ hoe kun je het nog duidelijker laten zien: minder/meer handelingen, grotere bewegingen?

Voor ogen schilderen

Vanuit concrete voorwerpen actieverhalen vertellen en spelen
Doel: Kinderen spreken zodanig beeldrijk dat toehoorders beelden zien bij wat ze vertellen.
Lesvoorwaarde: Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Pas onderstaande lessuggestie hierop aan. Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit vragen
Lesorganisatie Reserveer het speellokaal of maak ruimte in je eigen leslokaal. Neem een verzameling voorwerpen mee die uitnodigen om verhalen bij te verzinnen. Per groepje van 3 kinderen 1 voorwerp plus 1 extra.

Spelintroductie:    

Je pakt een voorwerp en vertelt wie het voorwerp gebruikt en hoe het gebruikt is. Op welke plek kan dit  voorwerp?  Vraag hen een plek te kiezen en die te beschrijven. Stel vragen als: welke kleuren zie je er, wat hoor je, hoe ruikt het er, welke details vallen op? Laat hen een verhaal verzinnen rondom voorwerp en plek.
Bespreek
@ waardoor zag jij echt …..?
@ hoe kun je het nog duidelijker voor ogen schilderen?
@ welke woorden helpen je om duidelijke beelden te schetsen?
Vertel hen van een vertelperspectief: Ieder beleeft en interpreteert hetzelfde anders. Kinderen geven voorbeelden uit eigen ervaring [ouders – kinderen].
Het eerdere verhaal vertellen ze nu vanuit verschillende rollen opnieuw. Een vreemde, iemand die er dagelijks komt, een kind, een ding of een dier. Ieder vertelt hoe de plek er volgens haar uitziet, wat er gebeurd is, hoe zij deze gebeurtenis beleefd hebben.

Speltraining:

Maak groepjes van 3. Alle groepjes krijgen een voorwerp. De kinderen nummeren zich. Alle groepjes oefenen tegelijkertijd. Een bedenkt wie het voorwerp gebruikt en hoe het gebruikt is. Op een teken van jou stoppen zij met vertellen.  Twee bedenkt en beschrijft de plek die past in het verhaal van de eerste. Vraag hen om het zo te vertellen dat de ander de plek voor zich kan zien. Op een teken van jou stoppen zij met vertellen.
De derde vertelt de gebeurtenis zoals de eerste deze verteld heeft maar dan door de ogen van iets of iemand op die plek vanuit het ik perspectief. Na elke ronde ruilen groepjes van voorwerp en doen ze opdracht opnieuw. Tot slot ruilen ze nog eenmaal en doe de opdracht weer, zodat ieder alle onderdelen oefent.

Spelsituatie:

Elk groepje kiest één van de verhalen uit de vorige oefening om uit te werken. Ze bespreken hoe ze met z’n drieën het verhaal vertellen: wie begint, wie volgt en wie eindigt? Iedere verteller beschrijft iets van wat er op de plek te zien is en wat er gebeurt is volgens de verteller of  volgens iets of iemand op die plek. Na enkele zinnen, neemt de tweede en daarna de derde het over. Probeer het verhaal zo te vertellen dat de kijkers de plek en wat er gebeurt voor zich kunnen zien.

Spelafronding:

Enkele kinderen vertellen hun verhaal voor de groep.
@ wat zagen we en waardoor zagen we dat?
@ zagen we allemaal hetzelfde? Kan dat of maakt ieder altijd een eigen beeld?

Zullen we ja of nee?   

Kinderen nodigen elkaar uit samen iets te ondernemen op het strand, in een grot, een speeltuin, een boerderij. Om de beurt doet één van de twee kinderen een spelaanbod, b.v. zullen we een kuil graven ? Samen voeren ze de handelingen uit.
Doel: Kinderen begrijpen wanneer ze samenspel mogelijk of juist onmogelijk maken.
Lesvoorwaarde:  Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Pas onderstaande lessuggestie hierop aan. Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit vragen ?
Lesorganisatie:  Reserveer het speellokaal of maak ruimte in je eigen leslokaal

Spelintroductie:      Zullen we…………

De groep verdeelt zich in tweetallen. Jij noemt een thema: strand, grot, speeltuin, boerderij enz. Om de beurt doet één van de twee kinderen een spelaanbod, b.v. zullen we een kuil graven ?De ander antwoordt Ja Leuk! Samen voeren ze dan deze handeling uit. Daarna doet de ander een spelaanbod ..enz. Het antwoord is altijd! Ja, Leuk. Ze ondernemen 5 tot 10 acties samen. Dan volgt dezelfde oefening met als reactie: Nee, geen zin. Ze doen een aanbod dat soms met tegenzin en soms meegedaan wordt. Hierdoor voelen ze dat het spel stopt wanneer je blokkeert of dat je de ander het spelplezier ontneemt. Bespreek kort met hen na hoe zij beide opdrachten ervoeren en welke conclusie ze eruit trekken.

Speltraining 1: Samen een verhaal verzinnen

Kinderen zitten in een kring en vertellen a.d.h.v. een titel, woord – voor –woord een verhaal. Als de zin afgelopen is dan zegt degene die aan de beurt is punt, en mag zij met het eerste woord van de nieuwe zin starten.
In duo’s of viertallen proberen ze het nu nog eens vanuit een ander startwoord. Als het met woorden moeilijk op gang komt, laat je hen korte zinnen te zeggen.

Nabespreken:

@ wat werkt beter elkaar helpen of het elkaar moeilijk maken?
@ Wanneer begint het verhaal echt te lopen?

Speltraining 2: Samen een verhaal vertellen

Bij samenspel gaat het om leren spelen met in je achterhoofd het woord Ja! Als je dat onthoudt kun je samen van alles verzinnen, elkaar uitdagen – verrassen en tot de mooiste belevenissen komen. Ze gaan met tweeën een verhaal vertellen. Kind een start het verhaal met één zin. Kind twee vertelt de volgende zin van het verhaal door eventueel een stukje van de zin te herhalen met Ja, en……… iets toe te voegen. Onderwerpen voor een verhaal kunnen zijn: een ramp, een vakantie, ervaring een eng avontuur, samen een dief achtervolgen.  Ja  en…..de problemen begonnen,  de remmen deden het niet deden. Variatie: als ze goed op gang komen, spelen ze meteen uit wat ze vertellen!

Spelsituatie: aanbellen of scènes aan de deur.

Wat er gebeurt ontstaat ter plekke doordat iemand aanbelt. De kinderen bereiden één keer een situatie voor en spelen deze tegelijkertijd uit op de eigen plek. Erna gaan ze onvoorbereid van start. De ene keer bedenkt degene die aanbelt een reden en degene die opendoet speelt gelijk mee! De andere keer bepaalt degene die opendoet de reden waarom de ander aanbelt.

Spelafronding:

@ wanneer is het jammer om dwars te liggen – niet in te gaan op de eerste?
@ wanneer is het saai om altijd maar mee te gaan in het spel van de ander?
@ wanneer is het prima om  dwars te liggen of mee te spelen?

Hetzelfde en toch heel anders

Spelen in een stoelendecor, deze worden een auto, treincoupe, wachtkamer, een berg.
Doel:  Kinderen bouwen in subgroepjes verschillende decors vanuit dezelfde materialen en maken door erin te spelen voor de anderen duidelijk  waar ze zijn.
Lesvoorwaarde: Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Pas onderstaande lessuggestie hierop aan. Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit vragen
Lesorganisatie: Reserveer het speellokaal of maak ruimte in je eigen leslokaal. Materiaal voor decors, lappen, hoepels, stokken, pylonen [rode wegafzetting] enz.

Spelintroductie:

Kinderen zitten in een halve cirkel en kijken hoe jij een stoelendecor bouwt van 4 tot max. 6 stoelen. Je plaats ze in een typerende opstelling bijvoorbeeld: auto, treincoupe, wachtkamer, ondersteboven op elkaar als een berg.
Je vraagt hen of ze weten wat het voorstelt, degene die het weet mag het niet zeggen wel spelen door plaats te nemen in het decor in een houding die erbij past. Zo nemen meerdere in het decor plaats en komen van hieruit komt de situatie die is ontstaan even tot leven. De kinderen spelen al improviserend in het decor samen. Vervolgens rangschik je de stoelen op een andere manier en brengen andere kinderen dit decor tot leven. Tot slot maken ze  zelf nog een of twee decors.

Speltraining:

Groepjes krijgen ieder een plek in het lokaal en een aantal materialen. Hiervan bouwen ze een decor, waarin ze een scène kunnen spelen. Eerst verzinnen ze enkele Wie ’s – een Wat en een waar en bouwen dan een decor. Vervolgens oefenen ze de scene waarbij zij gebruik maken van het decor. Je kunt ervoor kiezen om ieder groepje exact dezelfde materialen te geven. Het is leuk dan te zien hoeveel verschillende decors er mogelijk zijn met dezelfde materialen. Geef niet teveel materiaal anders verzanden kinderen erin, denk b.v aan 2 lappen,2 stoelen, 1 hoepel en 2 stokken.  Ze kunnen ook werken met blokken of tafeltjes. De kleuren van de lappen roepen andere associaties op. Als de rest van het materiaal hetzelfde is en alleen de kleuren verschillen, verschilt er al heel veel. De keuze van de kleur is belangrijk voor wat ze gaan bouwen.

Spelsituatie:

De bouwers oefenen hun scene en presenteren erna al spelend hun decor.
Variatie: de groepjes bouwen voor elkaar een decor en schuiven allemaal 1 decor door. Zij gaan nu in een door anderen bedacht en gebouwd decor een scene bedenken en bepalen zelf meerdere wie’s en een wat in een waar dat ze door het decor te interpreteren, kregen
Zij presenteren de scene in het decor met hun eigen idee. Daarna mag het groepje dat het decor bouwde hun bedoelingen toelichten en eventuele misverstanden verhelderen door het decor ‘aan te scherpen’. Alle toeschouwers kunnen tips hiervoor geven. [maartje er is onvoldoende tijd voor je suggestie: natuurlijk ook nog hun eigen scene laten zien! De focus ligt op leren kijken en decor gebruiken.

Spelafronding:

@ waaraan zag je waar de spelers waren?
@ hoe kunnen ze dat nog duidelijker maken?
@ hoe kan het decor nog duidelijker?

Ubbergen, update winter 2021