Vijf uitgewerkte suggesties om de verbeelding te stimuleren en kinderen tot het uitspelen ervan te verleiden.
Onderlinge verhoudingen
Wat hebben het ene en het andere beeld met elkaar te maken? Wat zegt de
onderlinge afstand: dichtbij, ver weg, hoogteverschil?
Doel: Kinderen onderzoeken letterlijke en relationele verhoudingen [hoog/laag; dichtbij/veraf] en passen hun inzichten toe in een tableauserie.
Lesvoorwaarde: Hoe zorg je voor spelplezier voor spelers en jezelf? Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit van het vragen?
Lesorganisatie: Reserveer het speellokaal of maak ruimte in je eigen leslokaal. Schrijf de volgende titels op bord of groot vel papier:
Vrienden voor altijd? Verdwijn! Alsjeblieft? Niemand mag het zien.
Spelintroductie:
Vraag 2 kinderen. Zet het eerste kind in een beeld. Vraag het tweede kind er een houding bij te bedenken waardoor beide beelden met elkaar te maken krijgen.
Dan mag de klas regieaanwijzingen geven die bestaan uit: dichterbij, verder weg, roteren, hogere houding, lagere houding. Na iedere regieaanwijzing bespreek je hoe dit de zeggingskracht van het beeld beïnvloedt.
Speltraining:
Idem in groepjes van drie, waarbij 1 de beeldhouwer is van de twee anderen. Ze maken drie keer een tableau en ieder kind is daardoor een keer beeldhouwer geweest.
Per ronde krijgen alle beeldhouwers dezelfde titel voor het beeld. Voorbeelden van titels: vrienden voor altijd? Verdwijn! Alsjeblieft? Niemand mag het zien.
Kies na elke ronde mogen twee groepjes presenteren. De rest van de kinderen blijft daar waar ze aan het werk zijn en kijken naar beide presentaties.
Bespreek de tableaus na. Op afstand, hoogte, kijkrichting. Bijvoorbeeld:
@ wat betekende de afstand [hoog/laag; dichtbij/veraf] tussen beide spelers?
@ waarom stonden beide spelers met de ruggen naar elkaar?
@ waarom stonden beide spelers zo dicht bij elkaar?
@ betekende het volgens jullie iets dat ze elkaar nauwelijks aankeken?
@ betekende het volgens jullie iets dat beide spelers elkaar aanraakten?
Spelsituatie:
De groepjes kiezen een titel van het bord of bedenken zelf een titel.
1: Maak een tableau bij deze titel, waarbij iedereen meespeelt. Begin het tableau met twee spelers. De derde bedenkt hoe de zeggingskracht versterkt kan worden en stapt als laatste in de beeldencompositie.
2: Bedenk wat er aan dit tableau vooraf is gegaan en beeld dat uit in een tableau.
3: Vanuit beide tableaus bedenk je een derde waarin je laat zien hoe het verhaal afloopt.
Presenteren aan elkaar: Verdeel de groepen over de 4 hoeken in het lokaal. In elke hoek presenteert een groep haar verhaal en is een ander groepje publiek (deze zitten met de rug naar het midden). Jij geeft aan: ogen dicht/open – tableau 1, idem bij tableau 2 en 3. Het publiek sluit de ogen terwijl de spelers klaar gaan staan. Bij tien groepen werken twee groepen in het midden van het lokaal.
Spelafronding:
@ waardoor interpreteerde je een bepaalde houding als …..
@ wat heb je ontdekt over spelen met afstand, hoogte en kijkrichting?
Mogelijk vervolg of variant
Vanuit de drie tableaus heb je nu een begin – midden en eind van een verhaal, dat je
– van tekstballonnen kunt voorzien en uitspreken
– tot een verhaal kunt uitschrijven
– als verhaal kunt vertellen
– als krantenfoto’s van een gebeurtenis van commentaar kunt voorzien
– kunt uitspelen tot een scene
Een scène spreekt zonder woorden
Verschillende locaties: in de lift, het trappenhuis, de put, het bos, de woestijn, een luchtballon, een cel, op een bergtop, de wc, het ijs. Hoe maak je duidelijk waar je bent.
Doel: Kinderen laten in non verbaal spel zien waar ze zijn en wat ze doen.
Lesvoorwaarde: Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit van het vragen?
Lesorganisatie: Schrijf locaties op bord of groot vel papier en nummer de locaties. Kaartjes met nummers 1 t/m 15. Ballen van verschillend formaat en gewicht.
Spelintroductie:
Vertel wat je vandaag wat ze gaan doen. Ze gaan duidelijk maken waar ze zijn door handelingen uit te beelden met voorwerpen. Ze gaan in de speltraining handelingen oefenen, precies uitbeelden is belangrijk. Je geeft een voorbeeld geven door te spelen dat je aan de bar een pilsje drinkt, voor de spiegel je opmaakt of een filmpje laten zien van Hakim:http://www.youtube.com/watch?v=ek74evd9zk0. Waar is Hakim? Hoe weet je dat? Hoe groot is de badkamer?
Speltraining.
Ballen overgooien in de kring, ballen verschillend van grootte en gewicht. B.v Skippybal, ballon, pingpongbal, zware bal etc. Eerst één bal, daarna meerdere ballen in de kring. Belangrijk: gooi pas als je oogcontact hebt.
Nu hetzelfde spel maar met onzichtbare ballen. De gooier bepaalt hoe groot en zwaar de bal is. Als de bal gevangen is, mag de vanger de grootte en/of gewicht veranderen. Begeleid dit spel op precies uitbeelden: hoe wordt de bal vastgehouden, hoe geef je aan hoe groot of zwaar de bal is. Help hen door te zeggen: probeer de bal te zien/ te voelen.
In tweetallen speelt ieder nu met fictieve ballen. Aandachtspunt: volg de bal met je ogen.
Bal in een ruimte
Ze gaan door met maar laten een locatie erin meespelen: een kleine ruimte, een hoge ruimte, een ruimte met obstakels, een drassige plek waar je kunt uitglijden, een grote open vlakte waar de bal kan verdwalen. Bespreek hoe je laat zien in wat voor ruimte je bent. Wat voor invloed heeft dit op je balspel? Na iedere minuut, geef je een signaal en roep je een andere locatie, zodat ze kort oefenen met het balspel in verschillende locaties.
Spelsituatie.
Maak groepjes van 4. Elk groepje kiest een locatie van het de bord of bedenkt zelf een plek met eigenschappen waarin hoogte, grootte, temperatuur, weersgesteldheid, zorgvuldigheid qua bewegen in de ruimte belangrijk zijn.
De kinderen bedenken een verhaal dat zich afspeelt op deze plek. Ze bedenken wie ze willen spelen en waarom er een probleem is met een bal.
Oefen je spel. Speel zonder woorden. Maak duidelijk wie je bent, waar je bent en wat het probleem is. Probeer de ruimte en de voorwerpen, waar je mee speelt, voor je te zien.
Spelafronding
Enkele groepen presenteren hun spel. Bespreek het spel na met de volgende vragen:
@ waardoor werd duidelijk waar ze waren en welk probleem er ontstond?
@ hoe kan het nog duidelijker worden?
Of laat kinderen uit het publiek het getoonde spel naspelen maar nu met woorden, waardoor duidelijk wordt of het eerder spel herkenbaar was.
Als muziek in de oren laten klinken
Naast wat je zegt, is hoe je het zegt, ook heel belangrijk. (misschien zelfs nog belangrijker…) Hoe zeg je iets? Kun je onmiddellijk horen wat de bedoeling is?
Doel: Kinderen horen, herkennen en hanteren bewust intonaties in een speelscene.
Lesvoorwaarde: Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit vragen ?
Lesorganisatie: Reserveer het speellokaal of maak ruimte in je eigen leslokaal. Mogelijk vervolg: telefoonspel, zie spelkoffer . Schrijf de dialoog voor de speltraining op bord of groot vel papier.
Spelintroductie
Naast wat je zegt, is hoe je het zegt, ook heel belangrijk. (misschien zelfs nog belangrijker…) Hoe zeg je iets? Kun je onmiddellijk horen wat de bedoeling is?
Speltraining
Ik ben morgen jarig. Jij, laat morgen de hond uit! Nu ben ik helemaal alleen.
Ieder in de kring zegt een korte zin vanuit eenzelfde emotie. Steeds wordt deze een beetje sterker en daarmee verandert de zin ook een beetje.
@ bij wie veranderde er iets opvallends in de tekst?
@ wat gebeurt er met je houding en stem?
De tweede keer blijft de tekst exact hetzelfde en verandert de emotie.
@ waaraan hoor je dat de betekenis verandert? [ klemtoon, pauze, intonatie, hoogte]
De derde keer gaan ze eerst in een andere houding staan [handen in
de zij, wijzende vinger, handen wringend etc] en zeggen weer dezelfde zin
@ wat verandert er door de houding ? [stemming en daardoor tekstzegging]
Speltraining 2:
In twee groepen staat ieder in twee rijen tegenover elkaar, zodat ze als duo samenspelen. Gebruikt de lengte van het lokaal, zodat ze niet te dicht bij elkaar staan. Eventueel maak je dubbele rijen zo ver mogelijk van elkaar. De kinderen zeggen onderstaand dialoogje eerst spontaan.
A: Hé hallo.
B: Hoe gaat het?
A: Goed en met jou?
B: ook goed.
Vervolgens als vrienden in verschillende situaties
– jullie hebben elkaar lang niet gezien.
– jullie hebben gisteren ruzie gehad.
– de een heeft de fiets van de ander geleend en deze kapot terug gezet.
– je bent stiekem verliefd op de ander
Tot slot bedenkt ieder een nieuwe rol en zeggen de tekst. Na afloop vertellen ze elkaar wie ze waren. Vanuit dit nu weten, zeggen ze de dialoog nogmaals. Als de combinatie niet kan, verzinnen ze voor beide personages een andere medespeler en zeggen de tekst twee keer.
Spelsituatie:
Elk tweetal kiest twee personages en werken deze uit: waar ontmoeten ze elkaar, wat zijn beide aan het doen, wat speelt er nu tussen hen? Samen verzinnen ze een kort ‘niets zeggend’ dialoogje* en onderzoeken hoe de tekst klinkt als ze de ene keer duidelijke pauzes in de tekst nemen, een andere keer elkaar indringend aankijken, een volgend keer juist niet. Ze onderzoeken welke houdingen of bewegingen er bij kunnen horen en welke emotie ze daarmee willen oproepen of versterken van zichzelf of de ander. Ze laten het doorklinken in de stem en besluiten welke variant die ze geoefend hebben, ze willen behouden.
* Niets zeggend dat wil zeggen: geen namen, geen onderlinge relatie, geen aanleiding voor de zinnen. Misschien gewoon een praatje over het weer: het regent alweer – ik ben mijn paraplu vergeten – het droogt weer wel op – ik ga ervan door.
Spelafronding:
Enkele tweetallen presenteren hun spel, maar de groep zit met de rug naar hen toe, zodat ze alleen op de stem kunnen letten. Van daaruit proberen ze te interpreteren wie beide van elkaar zijn en wat er tussen hen speelt.
@ wat was de relatie tussen deze twee spelers.
@ waardoor wist je dat? [intonatie, pauze, stemhoogte, sterkte]
Incasseren en reageren
Een goochelaar met een spannende truc. Een assistent gaat in een aandachttrekkende houding voor de goochelaar staan. Waarom steelt hij/zij de show?
Doel: De kinderen spelen zodanig ondersteunend dat alle spelers een moment in de belangstelling staan op een moment dat het er toe doet.
Lesvoorwaarde: Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit van het vragen? Lesorganisatie: Reserveer het speellokaal als het kan, anders maak je ruimte in je eigen leslokaal Schrijf op het bord of op een vel papier: clowns act, jongleurs, roofdieren act, de sterke man, het slappe koord, paardendressuur
Spelintroductie:
Vraag een kind een goochelaar in stilstaand beeld met een spannende truc te zijn. Vraag een tweede kind een assistent uit te beelden en in die houding voor de goochelaar te staan.
Vraag aan de groep @ wie heeft de aandacht? @ klopt dit? Vervolgens vraag je of ze beide beelden zo neerzetten dat de goochelaar alle aandacht krijgt en de assistent dit versterkt door waar zij staat en hoe zij staat. Wie verzint er iets waarbij de assistent de volle aandacht krijgt van de kijkers. Ze proberen de suggesties uit in tableaus.
Speltraining1:
De helft van de klas gaat de vloer op.
Opdracht voor de spelers: zorg dat je zo veel mogelijk aandacht trekt. Voor het publiek: wie valt het meeste op? Hoe komt dat?
Daarna spelen de kinderen die publiek waren.
Opdracht voor de spelers: probeer zo min mogelijk aandacht te trekken. Voor het publiek: wie viel op? Waardoor?
Speltraining 2:
Maak tweetallen voor de rollen: goochelaar en assistent.
1: bedenk en speel samen een act. Speel de act zonder spullen, alles mimen.
2: je gaat dezelfde act spelen maar bedenkt iets waardoor de act mislukt.
3: Kies 1 van de twee acts en bedenk wie in deze act de meest belangrijke rol heeft.
Bedenk hoe je de belangrijkste rol meer kunt laten opvallen.
Enkele tweetallen presenteren hun act.
Nabespreken
@ wie valt het meeste op en hoe komt dit? Inventariseer met de groep op bord of groot vel papier hoe je iemand belangrijk maakt in een scène.
Spelsituatie:
Maak groepjes van 6.
1: Kies een circusact van het bord en bedenk een scène , waarin alle spelers belangrijk zijn. Oefen je scène
2: Werk je scène zo uit dat elke speler minstens één keer het meeste opvalt.
Spelafronding:
Alle groepen presenteren hun spel. Elk groepje nummert zichzelf met stikkers van 1 t/m 6. De nummers 1 publiek letten op de nummer 1 die speelt. Nabespreken. @ heeft nummer 1 een moment gehad dat hij het meeste opviel? De kinderen in het publiek met hetzelfde nummer mogen antwoorden. Is het antwoord JA, dan gaan ze staan. Is het antwoord NEE dan blijven ze zitten. Eventueel krijgt een enkel kind de beurt om haar antwoord toe te lichten. @ wanneer kreeg deze speler de aandacht en waardoor kwam dat? Bespreek zo alle spelers
Decor als inspiratiebron
Elk groepje kiest een plek in de school als decor voor een spannende scène.
Doel: De kinderen gebruiken muziek als inspiratie bron voor een spannende scène en spelen deze scène spannend voor publiek.
Lesvoorwaarde: Hoe zorg je voor spelplezier voor je spelers en voor jezelf? Wat vraagt de les van de kinderen? Kun je dit van het vragen?
Spelorganisatie: Reserveer het speellokaal als het kan, anders maak je ruimte in je eigen leslokaal Zorg voor enkele verschillende stukjes spannende muziek. Zorg voor mobiele afspeelapparatuur (denk ook aan mobiele telefoontjes, mp 3 spelers)
Spelintroductie
Je laat een kort spannend film fragment zien zonder geluid en bespreekt met de kinderen welke momenten spannend waren en waardoor dit komt volgens hen. Vervolgens laat je hetzelfde fragment nogmaals zien en bespreekt wat hen nu opvalt.
Speltraining
Ieder sluipt op muziek 1. Gebruik verschillende hoogtes: laag bij de grond, gebukt , gewoon rechtop. Ieder wordt achtervolgd op muziek 2. Variëren in lopen, rennen en stilstaan. In tweetallen loopt ieder stoer rond op muziek 3. Zorg dat jij niet de bangste bent. Loop op muziek 4, als je tegen elkaar op botst of elkaar aanraakt, schrik je. De kinderen spelen zonder spullen en praten niet. Als ze de opdrachten goed uitvoerden, herhaal je enkele opdrachten zonder muziek. Vraag de spelers om het ook dan spannend te maken.
Zonder muziek: Loop op elkaar toe en ga niet voor de ander aan de kant. Wie wint dit? Loop samen op een derde toe en raak deze stiekem aan. Pak iets zonder dat iemand het ziet, geef het meerdere keren ongezien aan elkaar door. Schrijf iets liefs op een briefje (geheim houden) en stop het bij een ander in de kleren.
Spelsituatie
Groepen van 6 kinderen: 5 spelers en 1 regisseur. Elk groepje kiest een plek in de school als decor voor een spannende scène. Bedenk een spannende scène waarin je één van de oefeningen uit de speltraining verwerkt. Kies wie er regisseert. Oefen je scène zonder tekst op spannende muziek. Daarna oefen je de scène nog eens maar dan zonder muziek. De regisseur geeft aanwijzingen om het spel spannender te maken. Bedenk waar het publiek moet zitten. Spelers en regisseur kiezen voor een presentatie met of zonder muziek.
Spelafronding:
De eerste drie groepen blijven op locatie en presenteren in de eerste ronde. De andere verdelen zich over de drie spelgroepen als publiek. Iedere groep speelt de scene drie keer zodat ieder alle scènes ziet. Bij elke groep ligt een papier en pen. De kijkers beantwoorden na afloop in vijf minuten de volgende vragen:
@ waardoor werd de scène spannend? @ hoe kunnen ze dat nog duidelijker maken?
Daarna lopen ze naar de volgende presentatie . De spelers kijken of ze de tips begrijpen en kunnen verwerken. Nadat er drie keer is gespeeld, spelen de kijkers kun scènes. Bespreek hoe publiek circuleert. Bijvoorbeeld: groep 2 kantoortje – hal – trap. Groepje 4 hal – trap – kantoortje. Groepje 6 trap – kantoortje – hal.
Gezamenlijke afronding:
@ hoe heb je gewerkt met de gekregen feedback?
@ welke scene was echt spannend en waardoor kwam dat?
Ubbergen, update winter 2021