Veel vragen spoken er wellicht rond voor je begint:
Hoe krijg en houd ik ze enthousiast en betrokken? Welke uitleg is helder, speel ik zelf mee om hun spel te ondersteunen, heb ik ideeën hoe dat kan? Welke ondersteuning geef ik tijdens het spel en welke erna?
Genieten
Spelplezier is voorwaarde voor iedere spelles. Hoe laat de uitdaging van de les ieder genieten? In de spelintroductie gebruik je soms daarvoor muziek, een inspirerend begeleidend verhaal of een filmfragment. Soms is een Energizer of een persoonlijk gesprekje nodig om ze in de juiste werkhouding te lokken. Stem ieder les idee van een ander, af op maat van je eigen plezier en dat van de groep.
Uitleggen
Een volgende stap is het helder uitleg geven. Als je een duidelijk beeld hebt van de spelopdracht en weet wat je ermee wilt bereiken, leg je meestal ook helder uit. Vraag kinderen voordat ze beginnen altijd of de opdracht en de spelregels hen echt duidelijk zijn. Leg spelregels uit als ze niet dezelfde zijn als anders. Geef hen duidelijk aan hoe te beginnen, waar ze oefenen, hoe lang ze tijd krijgen, of ze wel of niet spelen voor elkaar en of iedereen wel/niet aan de beurt komt. Als niet iedereen speelt of presenteert, vertel hen dan wanneer zij op een ander moment optreden. Of dat je er een volgend keer rekening mee houdt: wie nu niet aan de beurt komt, krijgt de volgende keer in een nieuwe opdracht zeker wel een beurt.
Instrueren
Tijdens het spelen of presenteren ontdek je wat de kinderen nog niet echt kunnen. Waarin ze extra willen oefenen. Als beginnend spelbegeleider leg je het spel stil en geef je aanwijzingen. Richt je begeleidende opmerkingen op slechts één aspect tegelijk.
Als je zelf enige spelervaring hebt en snel vaststelt waar het aan schort, begeleid je door side coaching. Dat wil zeggen: de kinderen spelen door terwijl jij een gerichte aanwijzing geeft. Zoals vaker beschreven, baart alleen oefening kunst, herhaal trainingen vaker met andere thema’s. Vanuit een nabespreking ontdek je wat de kinderen niet echt begrijpen en wat ze aan extra oefening nodig hebben om iets helder over te brengen. Laat hen dan zelf een spelinhoud kiezen en selecteer een geschikte opdracht om hen die bepaalde overdrachtskwaliteit extra te laten trainen.
Bevestigen
Bevestig kinderen zoveel mogelijk, benoem steeds wat ze goed doen. Dit geeft hen vertrouwen en stimuleert hen verder te gaan, dan ze tot dat moment doen. Stel voortdurend vragen ook als je zelf het antwoord niet weet, wellicht weten zij wel een oplossing of verzinnen ze er een. Probeer iedereen zoveel mogelijk erbij te betrekken, laat tegelijkertijd de passief meespelende kinderen met rust. Zolang zij willen meebeleven in plaats van meebepalend spelen, mag dat. Waarschijnlijk groeit dan het zelfvertrouwen en de moed om mee te doen het snelst. Vind niet vlug iets te gek, honoreer zoveel mogelijk de spelvrijheid. Als er grenzen overschreden worden, wijs hen er consequent op. Doe dit speels, bijvoorbeeld wis ze uit in de lucht met een plumeau. Speel zelf zo af en toe mee, geef het goede voorbeeld, straal actieve interesse en enthousiasme uit.
Terug in de werkelijkheid
Geef ze de ruimte om uit de spelwerkelijkheid terug te keren in de schoolsituatie en laat ze hun spelervaringen en verworven inzichten verwoorden. Als ze mogen optreden geef dan de toeschouwers een aandachtspunt mee, waarop ze tops en tips mogen geven aan de spelers. Voor het vakspecifiek begeleiden in spelkwaliteit verwijzen we naar Ludiek Leren.
Variaties van begeleiden
Centraal begeleiden
Bij centraal begeleiden bereiden kinderen een spelopdracht gelijktijdig voor. Je geeft stap voor stap (min of meer iedere minuut) een volgende aanwijzing. Lees de opdracht van jouw groepje. Vertel in eigen woorden wat ze inhoudt. Verdeel de taken onderling. Geef elkaar tips hoe ieder de eigen taak kan uitvoeren: hoe laat jij straks zien dat je een deftige lakei bent? Geef tips om te laten zien waar jullie zijn. Spreek af hoe je begint, eindigt en waar het hoogtepunt zit. Oefen in je groepje. Geef elkaar goede raad voordat wij jullie stukje gaan zien. Zo is voor ieder duidelijk wat ze moeten doen, hou je vaart erin en iedereen erbij betrokken. Observeer zodat je niemand opjaagt of laat wachten. Als kinderen niet aan spel gewend zijn helpt het, niet te veel denktijd te geven. Door veel te doen, vergeten ze te bedenken dat het eng of gek zou zijn.
Observerend begeleiden
Observeer goed en geef je ruimte om iets uit te werken. Door je begeleiding kun je met veel zaken rekening houden. Maak onderscheid in: spelen voor zichzelf (verbeelden); oefenen en spelen voor anderen. Leer hen op jouw teken terug naar stoelen of banken te komen. Geef op een vaste plek instructies. Laat ze daar ook kijken naar spel van anderen. Laat ze enkel praten als ze daarvoor de beurt krijgen. Kinderen zijn vaak niet gewend om vrijheid voor eigen inventiviteit te krijgen en op andere momenten stil te zijn. Ze hebben tijd nodig om te wennen aan het schakelen tussen zelf actief aan het werk en stil zijn om te kijken en te luisteren naar anderen. Vaak is er gepraat van uit betrokkenheid en enthousiasme. Dit schakelen vraagt oefening, geef hen gewenningstijd en geef hen heldere spelregels hiervoor.
Individueel begeleiden
Om individueel te kunnen begeleiden zijn twee kwaliteiten van groot belang. Ten eerste Het kunnen kijken naar individuen, naast het globaal zien van de hele groep. En dan niet zomaar kijken, maar vanuit een goed ontwikkelt observatie vermogen. Je kunt dan iemands aarzeling, stortvloed van woorden, emotionele uitlatingen, krampachtig haar best doen; interpreteren. Waardoor je adequaat daarop kunt reageren. Daarnaast kun je vanuit enig inzicht in het vak theater en je leerdoel, ieder een eigen weg naar je beoogd doel laten bewandelen. Gun jezelf de tijd en het vallen en opstaan de kinderen gunnen die jou meestal ook.
Grenzen stellen als leerkracht
Begeleiden vraagt veel zien en zelfkennis zodat je alert en adequaat reageert op wat je ziet. Dan leren kinderen van je spel begeleidende reacties binnen een ontspannen en veilige omgeving. Je ontwikkel kwaliteit om alert en flexibel te reageren in verschillende lessituaties. Dit komt van pas in spelmomenten, het samenspel tussen jou en groep daagt je daar steeds toe uit. Het improviseren gaat je beter af als je die flexibiliteit al enigszins veroverd hebt. Zorg voor heldere spelregels en grenzen voor iedereen. Spelmomenten behoeven deze helderheid, omdat spel veel vrijheid aan spelers zelf geeft. Dorothy Heathcote gaf enkele goede adviezen. Zij geeft de leerkracht een aantal gebieden waarbinnen zij voor zichzelf bepalen waar haar grenzen en mogelijkheden liggen. Het gaat dan over zaken als: beslissingen, het geluid dat je kunt verdragen, je afstand tot de groep, de grootte van de groep, status en je talige register als leerkracht.
Beslissingen
In hoeverre mag de groep besluiten? In hoeverre wil jij het zelf bepalen? Maakt de groep zelf subgroepen of doe jij dat? In hoeverre is de groep vrij in een opdracht? Zorg dat jij of zij geen beslissingen nemen die jou brengen waar je niet wilt zijn. Laat je overwicht en overzicht altijd voelbaar blijven.
Geweld e.a. taboes
Welke vormen van geweld mogen wanneer wel/niet gespeeld worden? ( Leer je hen alternatieven van toneel vechten, in slow motion, verstilde tableaus?) Welke thema’s onderwerpen zijn taboe om in spel uit te werken? In hoeverre kun je overal ja op zeggen en al voorbereidend en spelend voorkomen dat de taboedaad (moord, seksindustrie, discriminatie) gespeeld wordt, doordat ze zich werkelijk inleven in beide partijen, hun vrienden en familie, de gevolgen van de daad?
Geluid
Wanneer is het geluid werkdrukte van vooroverleg of oefenen? Wanneer ontstaat er een zodanige geluidsdruk dat je niet meer goed kunt begeleiden? Realiseer je wel dat voorbereiden en/of tegelijkertijd spelen in subgroepjes niet stil kan verlopen. Maak onderscheid tussen werkgeluid en overlast door andere oorzaken. Meestal duurt werkdrukte ook nooit erg lang, aangezien je ze maar kort oefentijd geeft.
Afstand tot de groep
Hoeveel functionele afstand heb jij nodig om in goed contact met de groep te werken? Wanneer komt naar jouw eigen gevoel je leiderschap in gevaar? Wederzijds ideeën aanreiken kan tot een optimale uitdaging leiden met spelkwaliteit als resultaat. Maar durven beide partijen zonder voorgeschreven wetten het onbekende werkelijk aan te gaan? Mogen de kinderen jou ook op persoonlijke zaken aanspreken of alleen op school- en lesniveau? Geef je ronduit toe sommige dingen niet te weten en dit te zullen uitzoeken, of wil je dit liever verbloemen?
Grootte van de groep
Kun je met de hele groep werken of heb je liever subgroepjes die na elkaar spelen? Wanneer houd je overzicht en overwicht? Bij welke groepsgrootte en organisatievorm kun je het theater gerelateerd spel goed begeleiden? Hoe groter de spelersgroep, hoe meer overzicht en overwicht dit vraagt. Het overzien van meer subgroepjes vraagt weer andere kwaliteiten: zijn ze adequaat aan het voorbereiden, hinderen ze elkaar bij het oefenen, hoe blijft het interessant om het straks allemaal te presenteren?
Status
Welke mening van de kinderen heb jij nodig om de volgende keer weer door te kunnen gaan? Wat wil je dat ze zeggen: ‘goed spel’, ‘lief mens’, ‘boeiende les’?
Welke status neem je letterlijk in qua houding, verhouding tot de kinderen, je mimiek en stemgebruik? (zie status kenmerken)
Je register als leerkracht
In hoeverre ga je de statustrap op en neer in je rol als leerkracht? Kun je de ene keer degene zijn die alles weet en kan, en een volgende keer de niet wetende, of een die hulp vraagt? Mogen kinderen je assisteren vanuit inzicht in spel doordat ze bijvoorbeeld lessen volgen op de jeugdtheaterschool of een natuurtalent zijn? In hoeverre kun je stemmingen variëren om de groep op ieder gewenst moment uit te dagen, te ondersteunen, op te peppen of te informeren? Kun je geïrriteerd zijn en meteen daarna de sfeer herstellen en geloofwaardig blijven? Kun je speels en snel veranderen in houding, woordkeus en verhouding tot de groep? Kun je vrijheid en verantwoordelijkheid aan de groep geven? Kun je de vrijheid structureren en afbakenen?
Spelen met rolfuncties
In welke mate kun je spelen met verschillende rolfuncties: degene zijn die wil ontdekken wat hun nu interesseert, zodat de groep alle ruimte krijgt om te komen tot eigen initiatief en besluitvorming voor thema en spel; degene zijn die veel accepteert van wat de kinderen inbrengen, om hen te stimuleren ruimte en tijd te nemen. Zo kom je tot spel naar hun eigen maatstaven; degene zijn die weet hoe samen te vatten en kernachtig te beslissen nadat er veel geopperd is en voorkeuren duidelijk zijn; degene zijn die niet weet, om de groep duidelijk te maken dat ze niet hoeven te zoeken naar een door jou gewenst antwoord; degene zijn die suggesties geeft en tegelijkertijd de implicaties meedeelt die hieruit volgen, om de groep te helpen tot keuzes te komen; degene zijn die geïnteresseerd luistert, die nieuwsgierig is naar hun expertise en deze waardeert;
Nog meer rolfuncties
degene zijn die zal zorgen dat ze krijgen wat ze nodig hebben, om zodoende de kinderen te ondersteunen in het volbrengen van de uitdaging die zij zichzelf stellen; degene zijn die de groep uitdaagt met een houding: het heeft geen zin mij iets te vragen, lossen jullie het zelf maar op; de advocaat van de duivel zijn, om de groep een gezamenlijke tegenspeler te geven en optimaal uit te dagen en de actie bij hen blijft. De spelmotor draait op volle toeren als jij deze rolfuncties kunt hanteren. Als je van rolfunctie (leerkracht, medespeler, uitdager, enzovoort) verandert, let dan goed op de reacties van de groep. Passen die bij de verandering? Kunnen zij de uitdaging aan? Ervaren zij je handelen als rolactie en niet als correctie van jou als leerkracht.
Spelveiligheid
De veiligheid om tot werkelijke verbeelding, fysiek expressief spel en onderzoekend samenspel te komen, hangt van veel af. Maak duidelijk onderscheid tussen spel en werkelijkheid. Zorg dat de spelspanning voor iedereen dragelijk is. Neem in een nieuw spel bekende elementen op dan geven spelers zich eerder aan een nieuwe uitdaging over. Het ritme van het vertrouwde (‘dit kennen en kunnen we al’) en de herhaling (‘zo beginnen we altijd’) biedt houvast en veiligheid. Kinderen hechten aan rituelen en gewoonte patronen, het ordent hun wereld. Zo weten ze waar ze aan toe zijn: ‘dat doen we altijd zo’. Het nieuwe komt in een vertrouwde bedding. Door in het spel hiermee rekening te houden, blijven ook onzekere spelers de rest vergezellen in onbekende werelden. Geef ieder nieuw spel vertrouwde elementen wat betreft inhoud of spelvorm. Als structuur, opdracht en spelregels niets aan duidelijkheid te wensen overlaten, springen spelers gemakkelijker in het diepe.
Onderscheid tussen spel en werkelijkheid
De speler is niet de zwerver, z/hij handelt als de zwerver. Voor onervaren spelers en toeschouwers ontstaat soms verwarring als een speler een negatieve rol speelt. Kijkers reageren dan soms met: ‘Ja eigenlijk ben je ook zo’. Zowel tijdens het spel als na afloop kan dit gebeuren. Toeschouwers vereenzelvigen de speler met de rol die z/hij speelt. Hou dit onderscheid helde door de speler bij de rolnaam te noemen en begrippen als rolkarakter en rolactie te gebruiken. Hoe is de rol gespeeld en wat heeft de speler zelf ervaren of ontdekt. Pas als het onderscheid tussen spel en werkelijkheid helder is zowel tijdens als na het spel, verschijnen personages levensecht ten tonele. Zorg dat de overgang altijd voor iedereen duidelijk is. Het andere hier en nu is immers de bescherming voor iedereen om vrijuit te experimenteren met rolgedrag en verhaalontwikkeling. Tips om spelveiligheid te creëren:
Afbakenen
– Baken duidelijk speel- en kijkersvlak af.
– en momenten van spel en overleg af.
– Wees helder in het wel of niet in de rol zijn, zowel van jezelf als van de kinderen.
– Benadruk dit door rolnamen en eigen namen van kinderen helder te gebruiken.
Benoem na afloop van een intens spel nadrukkelijk, dat elke ‘acteur’ nu weer gewoon zichzelf is;
– Gebruik kijkkaarten om het onderscheid te bespreken, bijvoorbeeld:
– Waaraan zie je dat de spelers weten wat ze doen in die spelwerkelijkheid?
– Waaraan zie je dat de speler een rol speelt?
Spanning doseren
Soms bouwt een van de spelers te veel spanning op door bijvoorbeeld een thema als echtscheiding of de dood aan de orde te stellen. Je observatietalent wordt hier op de proef gesteld: door te haastig ingrijpen of afzwakken blokkeer je een unieke kans om zo’n thema spelmatig te onderzoeken of te verwerken. Te laat ingrijpen kan anderzijds voor sommige spelers frustrerende ervaringen opleveren. Als je meespeelt, zie er dan in je rol op toe wat je ermee oproept, en pas je spel daarop aan.
Speelruimte
Theater gerelateerd spel vraagt om speelruimte zowel wat betreft de omgeving en de tijd, alsook wat betreft de groep. Het is belangrijk dat de omgeving inspireert om in de werkelijkheid van een andere wereld te kunnen geloven en daarin te kunnen handelen. Voor de jongste kinderen is daar met de inrichting van het klaslokaal rekening gehouden. Een ‘rijke’ klas met speelhoeken, speelkisten en mogelijkheden tot decorbouw hoeft echter niet beperkt te blijven tot de onderbouw. Voor de andere groepen kunnen speelkaarten, een verkleedkist en kleine attributen, de speelhoeken vervangen. Afhankelijk van interesse, zelfstandigheid en behoefte kunnen spelers zich dan verhullen in verkleedkleren, met materiaal het spel concretiseren en door keuze in vervolgopdrachten zich verder uitdagen.
Tijd
De tijd is altijd afgebakend door het rooster, creëer dus altijd tijd in de tijd dat er geen tijd is. Ofwel als samen oefenen hoofddoel is, komt eigen verbeelding en eigen spelinventiviteit slechts impliciet aan bod. Als er onvoldoende tijd is, treedt niet iedereen op. Wel komt iedereen in de loop van de lessen in de spotlights te staan. Als kinderen deze spelregel kennen, accepteren ze het.
Duidelijkheid
Heldere zakelijkheid, duidelijke opdrachten, eenduidige afspraken en spelregels geven spelers veiligheid en zekerheid. Ze weten precies waar ze aan toe zijn en wat je van hen vraagt. Je wakkert daarmee hun ondernemingslust aan. Daarnaast bied je duidelijkheid zodat de hele groep weet waar ze mee bezig zijn. Dit ondersteunt de concentratie op de eigenlijke opdracht. Ze kunnen zich zo zonder aarzeling of twijfel aan het spel overgeven. Opdrachten op papier voor de afzonderlijke groepjes verhogen het houvast, evenals een heldere indeling van tijd en ruimte. Algemene aanwijzingen op losse kaartjes of op het digitale schoolbord waar iedere subgroep het eigen spel mee kan versterken en naar een volgende of vorige opdracht kan teruggrijpen, stimuleert het zelfstandig werken.
Zorg dat kinderen weten waar ze aan toe zijn doordat:
– de spelregels voor iedereen duidelijk zijn;
Iedereen weet
– waar men zich aan te houden heeft;
– wat zij van een ander kan verwachten;|
Opdrachten
– inzichtelijk, overzichtelijk en eenduidig zijn;
– deze toenemen in moeilijkheidsgraad: van bekend naar onbekend, van gemakkelijk naar moeilijk;
Duidelijk is hoe kinderen
– werken aan de opdrachten;
– en wanneer ze groepjes maken;
Duidelijk is
– wat ze afspreken in de groepjes;
– wanneer en hoe lang ze kunnen voorbereiden;
– wie, wanneer en hoe ze mogen presenteren;
– hoe lang ze mogen oefenen en spelen.
Ruimte aan de kinderen bieden
Door ervaring leer je beter waarnemen en beter improviseren. Als je de waarde van improviseren ervaart op de spelvloer en binnen de hele schoolsituatie, komt die kwaliteit je vaak van pas. In spelmomenten geef je ruimte aan de inspiratie, impulsen en intuïtie van kinderen. Jij bent dan degene die door de bomen het bos blijft zien, zodat de verschillende spelimpulsen samenhang krijgen. Soms vraagt dit om eerdere initiatieven ‘uit te gummen’ als onbruikbaar, soms vraagt het een voorstel ruimte te bieden, zonder te weten waarheen het leidt. Je intuïtie zegt dat je erop vertrouwen kunt. Het samenspel met de groep daagt je hiertoe uit. Door de training en jouw begeleiding stimuleer je de inventiviteit van kinderen.
Hoeveel ruimte bied je aan ieders inventiviteit?
Vrijuit genietend improviseren wordt mogelijk als ze alle bronnen mogen aanboren: ideeën, intuïtief weten en spontane impulsen. Vaak schrijf je de spelers te veel de wet voor vanuit je eigen verbeelding. Of je begrijpt niet wat de kinderen bedoelen en geeft hen daarom te weinig kansen. Als het goed is ontlok en prikkel je creatief gedrag, alsof steeds het mooiste nog komt. Inventiviteit is afhankelijk van inspiratie krijgen, intuïtief en impulsief durven handelen. Dit geldt zowel voor de kinderen als voor jezelf.
Samenspel van begrenzing en verruiming
Begeleiden is zeer afhankelijk van jou als leerkracht: hoeveel ruimte en rust heb jezelf om inspiratie, intuïtie en impulsen toe te laten, zowel bij jezelf als bij de groep. In hoeverre ken jij je eigen grenzen. Door het duidelijk grenzen stellen en het ruimte scheppen creëer je ontplooiingsmogelijkheden. Spelregels geven houvast en spelvrijheid stimuleert iedereen vrijuit te improviseren. Een speler haalt spelideeën en spelimpulsen uit medespelers, omgeving en voorwerpen. Dit vraagt vertrouwen in opdracht, spelregels, medespelers en vooral ook in je zelf.
Reflectievragen
Wat heb je nodig om
- een veilige leeromgeving te realiseren in je groep ?
- te laten weten dat ze erbij horen ook al durven ze nog niet te spelen?
- kinderen te motiveren voor spel en hen uit te dagen tot succesvol samenspel en presentaties?
Welke punten uit het register als leerkracht
- herken je bij jezelf?
- vind je lastig en hoe denk je daarin jezelf te ontwikkelen?
Hoe
- laat je ze ervaren dat je hun spelpogingen waardeert?
- leer je hen op een respectvolle manier met elkaars spelpogingen om te gaan?
- los je samenwerkingsconflicten op vanuit je observatiegegevens?
- daag je hen uit initiatieven te nemen en naar vermogen de vrijheid die spel hen biedt daadwerkelijk te gebruiken?
- daag je hen uit verantwoordelijkheid te nemen voor hun spelpresentaties?
Ubbergen, update winter 2021