Goed organiseren is niet iedereen aangeboren, je leert het wel enigszins. We bespreken hier de aandachtspunten wat betreft organisatie van de ruimte, de groep, als van de spelbegeleiding. Hou het in het begin eenvoudig bij wat jij aankunt. Is alle kinderen tegelijkertijd laten oefenen eenvoudig? doe dat dan. Is hen allemaal meteen samen met een groot spel laten spelen, mogelijk? okay dan doe je dat. Zie je liever sub groepjes iets voorbereiden en erna presenteren, dan wordt dat je start. Zoek je eigen weg daarin.
Organisatie van tijd
Oudere kinderen realiseren een langere aandacht boog. Globaal geef je in groep 1-2 spellessen van 20 tot 30 minuten. Voor iedere daarop volgende groep reken je 5 tot 10 minuten meer. Groep 8 speelt een uur. Afhankelijk van groep, dag, lesaanbod en begeleiding varieert dit. In groep 1 t/m 4 hanteer je geen voorbereidingstijd. Ze spelen met je mee of in subgroepen en presenteren erna een variant van het eerdere. Vanaf groep 5 geef je oefentijd, Tien minuten daarvoor is lang voor onervaren spelers.
Structureer centraal de tijd.
- 2 minuten bespreken hoe ze het gaan aanpakken
- 5 minuten oefenen
- 1 minuut bespreken wat ze willen weglaten en herhalen in de presentatie
- 2 minuten spelen en de scene nog eens doorlopen.
- 5 tot 10 minuten om enkelen (solo- duo’s – subgroepjes) te laten presenteren.
- 5 minuten (1 minuut per presentatie of 5 in totaal) voor het bespreken vanuit die ene kijkopdracht die je hen gaf vanuit je doel
Organisatie van de ruimte
Spel geef je meestal niet in klas opstelling. Kring of hoefijzervorm zijn geschikt om te spelen met en voor elkaar. Een kort spelmoment kan in tafelgroepen of voor de klas met enkele spelers. Experimenteer eerst in de vertrouwde omgeving en ga later naar het spellokaal. Een lege zaal nodigt uit tot rennen en schreeuwen. Het vertrouwde klaslokaal is veilig voor hen en jezelf. Ieder achter tafels op stoelen. Deze veranderen in: bureau, loket, ontbijttafel , in twee– of viertallen spelen ze situaties uit. Variatie: een achter de tafel en de andere(n) ervoor: marktkraam, cadeau tafel, dineren. Vervolgens zetten ze de stoel op verschillende manieren op tafel of kantelt de tafel. Samen bedenken ze wat het voorstelt en wat zich eraf speelt. Op deze manier overstijg je het klassieke klaslokaal en leren kinderen spelvrijheid hanteren. Voor voluit spelen is ruimte nodig en organisatie mogelijkheden.
Aandachtspunten
Hoeveel tafels kunnen waar aan de kant? In welke volgorde verplaatsen ze welke tafels? Hoe verplaatsen zij ze (lawaai en in korte tijd) Leer ze dit efficiënt en rustig te doen. Eenmaal gewend doen zij dit zelfstandig. Alle basisscholen beschikken over een speelzaal, in goed overleg maak je afspraken. Soms neemt je overwicht op de groep en het overzicht daarmee af. Jij of je groep voelen zich er onzeker door. Keer dan terug naar de halve kring en bespreek wat er aan de hand is. Is de opdracht onduidelijk, moeilijk, gemakkelijk? Spreekt het onderwerp hen wel/niet aan?
Of besef dat organisatievorm te moeilijk was, samenstelling subgroepen verkeerd, er te veel of te weinig tijd was. Hadden ze andere verwachtingen of zaten ze vol van iets totaal anders? Als het regelmatig voorkomt dat ze de vrijheid niet aan kunnen, keer dan terug naar je lokaal. Gun ze gewenningstijd.
Speelruimte afbakenen
Baken altijd duidelijk de ruimtes af voor het vrij spel van iedereen of het spelen in subgroepjes. Maak van je schoollokaal of speellokaal een vlakke vloer theatertje met een heldere begrenzing van speelvlak en kijkersvlak, wanneer de spelers aan elkaar presenteren. De spelers presenteren op het speelvlak, waar niets staat dat niet voor het spel dient. Vaak is het dus een kale muur van de speelzaal, soms voor het digitale bord in de eigen klas. Probeer zoveel mogelijk als het overbodige weg te halen. Tegelijkertijd zorg je voor materiële spelmogelijkheden om spel en spelers gericht te ondersteunen: kisten met verkleedkleren en spelattributen die op veel manieren te gebruiken zijn; de echte liefhebbers bereiden dit uit met grimekoffer, maskers, poppen en audio- en filmapparatuur voor opnames; posters, foto’s, ansichtkaarten.
Organisatie van de groep
Door variatie in groepsgrootte stem je af op de behoeften van kinderen. Zij die liever niet opvallen voelen zich prettiger in een grote groep; zij die graag spelen, geven de voorkeur aan een kleine groep. De meeste kinderen willen vooral spelen en minder kijken, luisteren en praten. Je vindt hier aandachtspunten voor het spelen in hele groepen, halve groepen, subgroepjes, duo’s en solo’s mogelijk. Voor vrijuit spelen hebben kinderen ruimte nodig en zijn er niet altijd toeschouwers gewenst. Kinderen willen oefenen en dat kan gelijktijdig in subgroepen als je tevoren qua organisatie dit goed doordenkt en ieder weet wat ze gaan trainen of uitproberen. Als jij en de kinderen de smaak te pakken krijgen, kun je in het eigen lokaal efficiënt meer ruimte creëren. De kinderen schuiven in 3 minuten de tafels bij het begin van een spel aan de kant. Onderstaande organisatievormen zijn verschillend in uitdaging en mogelijkheden. Vanuit wat voor het spel of de spelers nodig is, kies je. Door het werken in subgroepen kun je ieder meer laten spelen, ze wachten dan niet voortdurend op hun beurt. Je werkt globaler in hele of halve groep, ieder krijgt tegelijkertijd je algemene aandachtspunten om te oefenen of een spelwerkelijkheid spelend te ervaren.
Allemaal tegelijkertijd
Allemaal samen is veiliger dan spelen voor publiek, dat spreekt voor zich. Hiermee houd je rekening door bijvoorbeeld de kinderen mee te nemen in een vertelpantomime, of tegelijkertijd manieren van lopen en handelen als verschillende typen te laten oefenen. Ieder werkt hier voor zichzelf. Ze onderzoeken tegelijkertijd houdingen voor bepaalde stemmingen, bewegingen voor bepaalde leeftijden of beroepen. Dit biedt veiligheid, niemand voelt zich bekeken. De kinderen zijn verspreid over de ruimte, gericht op de oefening en letten nauwelijks op elkaar. Dit gebeurt niet zomaar vanzelf, het vraagt tijd om tot deze attitude zich eigen te maken: ieder werkt nu voor zichzelf. In kleutergroepen kun je een spelsituatie creëren waarbij kinderen parallel naast elkaar spelen met mogelijkheden voor interactie. Op een teken van jou komen de kinderen terug naar de stoelen of banken (in een halve cirkel). Op deze plek krijg ze verdere instructie of kijken ze naar spel van anderen. Ze mogen alleen praten als je hen daarvoor de beurt geeft.
Duo’s
Duo-opdrachten kunnen de groep activeren, bijvoorbeeld: ‘vertel elkaar een grote leugen’, ‘maak een standbeeld van de hoofdrol’, ‘oefen schijngevechten’, ‘interview elkaar vanuit je rol’. Je kunt opdrachten van twee tot vijf minuten geven, waardoor onderdelen van de te spelen scène duidelijk worden. Alle tweetallen spelen simultaan. Duo-opdrachten kunnen in de kring of verspreid over de ruimte zittend of staand gebeuren. Duo-opdrachten kunnen ook als vooroefening werken. Kleuters kunnen ook in tweetallen samenspelen als de opdracht overzichtelijk is.
Subgroepjes
Hoe jonger de kinderen, hoe kleiner de groepjes. Voor goede samenwerking is vier als aantal ook in de bovenbouw aan te raden. Het samenstellen van subgroepjes kun je afwisselend aan het toeval overlaten (nrs 1,2,3; appels, peren, pruimen etc) bewust samenstellen om pedagogische of aan de kinderen overlaten. De motieven waarom je dit voor spel doet, zijn niet anders dan voor andere samenwerkingsvormen. Jij kunt als leerkracht het best de vorm iedere keer bepalen, maar probeer er wel afwisseling in aan te brengen. Ieder subgroepje krijgt een eigen ruimte toegewezen of verschillende ruimtes (handenarbeidlokaal, aula, werkplek, speelzaal). Hier kunnen subgroepen de opdracht bespreken, oefenen en afspreken hoe ze straks presenteren.
Duidelijke structuur
In subgroepen tegelijkertijd spelen vraagt om gewenning en bijzondere spelregels: je aandacht beperken tot je eigen groepje; de klassikale aanwijzingen naar eigen tempo aanpassen; de leerkracht om hulp vragen wanneer dit nodig is. Daarnaast vraagt het om een duidelijke structuur: Wat gaan Wie, Waar spelen en Hoe gaan ze dat doen. Hoeveel en welke gegevens bepaal jij en in welke mate mogen de spelers deze zelf invullen? Ieder groepje improviseert vanuit de gekregen opdracht tegelijkertijd in ieders toegewezen ruimte. Als je allemaal in de speelzaal werkt is het belangrijk om de kinderen van begin af aan te leren elkaar niet te storen tijdens het oefenen in subgroepen en de aandacht bij het eigen groepje te houden.
Halve groepen
Als een halve groep tegelijk speelt, krijgt niet ieder de volle aandacht en dat biedt veiligheid aan beginnende spelers. Als je de ruimte in een speelvlak en kijkersvlak verdeelt, kan de ene helft van de kinderen oefenen en de andere helft kijken. De halve groep speelt solo, dus ieder voor zich. De kijkers geven tops en tips vanuit de kijkkaarten of een aandachtspunt dat jij hen meegeeft. Van kijken kunnen ze veel leren. Als het kinderen lukt zowel voor zichzelf door te spelen als het eigen spel af te stemmen op enkele anderen, kunnen ze tot samenspel komen in halve groep. De andere helft kijkt geeft wederom tops en tips.
Halve cirkel
Soms is een halve cirkel een betere stimulans dan de vlakke vloer opstelling. Er kan meer betrokkenheid ontstaan dan bij een frontale verdeling van spelers en kijkers. Als iedere kijker een speler volgt en de speler weet van tevoren dat deze kijker iets van het spel zal gaan zeggen, spelen de meeste spelers geconcentreerder en consequenter in hun rol. De kijkers benoemen ieders spel en duiden de betekenis ervan. Het kan echter ook voor afleiding zorgen door te veel oogcontact. Laat ze hiermee vertrouwd worden en wijs hen op het kijken naar de rol en niet zozeer naar de speler. Pas na afloop spreken ze de speler aan op hetgeen zij liet zien in haar rol.
Allemaal samen
Je speelt samen met de groep een verhaal waarin ieder een eigen inbreng heeft en tegelijkertijd bezig is. Dit kan als kinderen enigszins vaardig zijn in het zelfstandig actie ondernemen in rol. Het verhaal kan zowel een vertelpantomime met onderbrekingen zijn met daarin korte opdrachten voor eigen initiatief, alsook een spelcompositie (zie Spelkoffer). Je speelt zo nu en dan mee, maar observeert, interviewt en structureert het grootste deel van de tijd. Iedereen kan op deze manier intensief tegelijkertijd spelen, zonder dat dit storend is voor de anderen. Attendeer kinderen van tijd tot tijd op elkaars spel, door hen te wijzen op mogelijkheden om vanuit een eigen rolactie het spel van anderen te beseffen; bijvoorbeeld terwijl iemand in haar rol even haar haren kamt, een kopje thee drinkt of uit een raam staart kijkt ze naar de andere spelers. Hierdoor wordt de rode draad voor iedereen weer duidelijk.
Buitenbeentjes
Als er enkelen zijn die moeilijk meekomen, krijgen zij neventaken als toneelschrijvers: zij die kunnen spelen, spelen de scène; zij die dit niet kunnen, schrijven de scène. Of als decorbouwer, muziek – of lichtvrouw dragen ze ideeën aan voor de te spelen scènes van henzelf of van anderen. Een volgende keer zijn ze recensenten van verschillende kranten/tijdschriften, die reclame maken voor het optreden van … waarvan zij de generale repetitie mochten bijwonen. De kinderen kiezen zelf de krant of het tijdschrift waarvoor ze willen schrijven, en zitten verspreid in de ruimte opdat collegae schrijvers niet kunnen zien wat zij schrijven. Vervolgens worden ze assistenten van de regisseur: ze observeren spelgroepjes en komen jou vertellen welke ideeën zij krijgen om het spel te verbeteren. Langzamerhand raken ze vertrouwd aan het spelen voor een groep, het gezien worden op de spelvloer en durven zij er zelf ook voor te gaan.
Organisatie van de begeleiding
Een hele groep organiseren is het begin, een spel vraagt ook goede begeleiding. Start de eerste lessen met centraal begeleiden en laat hen wennen aan de spelregels voor zelfstandig werken. Als kinderen tegelijkertijd voorbereiden en spelen in subgroepen ga er dan niet van uit dat ze dit automatisch doen. Leer de kinderen dit. Geef hen in trainingssituaties in principe nooit meer dan 5 minuten oefentijd, zodat ieder erop gefocust is. Vanuit je observatie zie je of ze langer zinvol bezig zijn en laat je de 5 minuten langer duren. Indien de werksfeer goed is laat je hen keuzes maken uit de speelkaarten (zie Spelkoffer) die het spel verfijnen. Of geef je hen vervolgopdrachten (zie hierna). Geef spelers altijd tevoren aan dat er nog één minuut is voor de afronding.
Spelmomenten vragen extra veiligheid en helderheid om iedereen vrijuit te laten spelen vanuit onderling vertrouwen. Leerkrachten uit de praktijk ontwikkelden daarvoor gouden regels.
Reflectievragen
- Wat heb je nodig om een overzichtelijke, ordelijke en taakgerichte sfeer in je groep te realiseren tijdens spellessen?
- Hoe weten kinderen waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief?
- Hoe maak je hen duidelijk wat ze moeten doen, hoe en met welk doel ze dat moeten doen?
- Welke spelregel vind jij het belangrijkst en waarom?
Ubbergen, update herfst 2020