Kinderen spelen, imiteren, variëren van nature, ze genieten ervan en leveren spelen liever niet voor leren.
Iedereen speelt dagelijks, ouderen vaak alleen met gedachten, kinderen spelen nog voluit met alles dat voorhanden is. Het gemeenschappelijke zit hem in het speelse: het spelen volledig serieus nemen, jongleren met mogelijkheden, helemaal opgaan in het spel en tegelijkertijd het juist op enige afstand aanzien. Kinderspel biedt oefenkansen voor alledaagse en minder alledaagse voorvallen. Jonge kinderen ontdekken bijvoorbeeld spelenderwijs hoe het er aan toegaat als je in het ziekenhuis ligt. Oudere kinderen onderzoeken hoe dieven te werk gaan en hoe je hen te slim af bent.
Spel
Spel biedt ruimte om niet eenduidig met de werkelijkheid samen te vallen en verder te gaan dan hetgeen we al weten. Spel en ernst horen bij elkaar, ze neemt de werkelijkheid veelal met een knipoog serieus en biedt spelers ervaring, beleving en inzicht in bekende en onbekende aspecten van de werkelijkheid. Niet ieder kind krijgt echter zomaar ideeën of heeft plezier in spelen. Drama helpt kinderen met verzinnen, met vrijuit ontspannen spelen en spelen voor elkaar. De verschillende vormen van kinderspel tot theaterspel zijn niet leeftijdgebonden, ze staan op zichzelf en groeien niet noodzakelijk tot toneel– en theaterspel uit. Ze blijven naast elkaar bestaan
Kinderspel
Kinderspel biedt oefenkansen voor alledaagse en minder alledaagse voorvallen. Jonge kinderen ontdekken bijvoorbeeld spelenderwijs hoe het er aan toegaat in het ziekenhuis. Oudere kinderen onderzoeken bijvoorbeeld hoe ambtenaren te werk gaan en hoe je hen te slim af kunt zijn. Spelwerkelijkheden bieden ervaring, beleving en inzicht in bekende en onbekende aspecten van de werkelijkheid. Naarmate het spontane kinderspel afneemt wordt het belangrijk dat drama dit verschijnsel overneemt en verder verdiept. De beroemde Zwitserse kinder- en ontwikkelingspsycholoog Piaget (1896-1980) beschrijft het ‘speelse’ voorland van drama. Hij stelt vast dat spel begint bij imitatiespel, eerst van de eigen reflexen, dan van de bewegingen die worden waargenomen. In de loop van de ontwikkeling leidt dit tot spelen van niet-waargenomen acties, tot experimenteren en het herhalen vanuit het plezier om te herhalen. Piaget noemt dit het oefenspel. In de ontwikkelingsfase erna, komt het kind in de fase van wat Piaget symbolisch spel noemt.
Spelontwikkeling
Kinderen spelen met voorwerpen die niet-aanwezige voorwerpen moeten vervangen: een blok wordt een auto, een lap is een knuffel. Zij doen alsof en gebruiken daarmee nadrukkelijk hun verbeelding. Hiermee staat het symbolisch spel het dichtst bij drama. In spel wordt de werkelijkheid vaak verdraaid, het besef hiervan ontstaat pas later. Er zijn in de ontwikkelingspsychologie vele indelingen van spelontwikkeling bij kinderen. Er is een spelontwikkeling waarneembaar van imiteren en oefenen, via doen alsof, rollenspel, dramatisch spel naar ontluikend toneel– en theaterspel.
Imiteren – experimenteren
De baby en de peuter veroveren al imiterend en experimenterend de wereld. In het begin is er geen begrip van de handelingen of woorden nodig, het kind herhaalt, bootst na en heeft daar plezier in. Eindeloze herhalingen blijven interessant en in de herhaling groeit het besef aan betekenis van de handelingen en de woorden. Het imiteren van anderen en de herhaling is er puur om het plezier. Dat er besef bij ontstaat, is eenvoudigweg meegenomen en geen doel op zich. We zien dat imiteren een leven lang doorgaat. Een observerende leerkracht ziet heel wat gedrag van zichzelf, ouders of vriendjes en vriendinnetjes weerspiegeld in het gedrag van kinderen. Binnen drama maak je hiervan gebruik. De toewijding van de oppas thuis staat model voor de zorg van de verpleegster voor de patiënt tijdens het spel.
Oefenspel
Bij de peuter ontstaat naast spelplezier de behoefte aan prestatie door eindeloos herhalen. De drang om het zelf te doen komt meer op de voorgrond te staan. De peuterspeelzaal laat de verschillen zien. Het ene kind loopt wat heen en weer en komt nog niet tot gerichte bezigheden. Een ander kind bekijkt vooral het spel van anderen. Weer een ander gaat alleen en afgezonderd met speelgoed, zand, water, klei, papier en potlood zitten spelen. Het doet onderzoek naar de mogelijkheden van concreet materiaal, zowel imiterend als zelf ontdekkend. In een onderwijssetting is oefenen hoofdactiviteit. Het spelend proberen is voor sommigen bedreigend omdat spelers kwetsbaar in het zicht van anderen oefenen. Een leerkracht zal daarom veiligheid en ruimte voor herhaling bieden, zodat het spel een tweede/derde keer zichtbaar beter wordt en spelers ervan genieten.
Symbolisch spel
Sjoelschijven worden koekjes, blokken worden boodschappen of kiezelstenen centen. Afhankelijk van wat de peuter bedenkt en wil spelen, krijgen spullen een overdrachtelijke functie. Het doen alsof hier is nog volledig individueel. Je ziet dat de ene kleuter in zichzelf gekeerd bezig is, een volgende zich van haar vriendje bewust is, zonder dat er sprake is van samenwerking of afstemming op elkaar. Ze spelen veeleer náást, dan mét elkaar. We noemen dit parallelspel. Symbolisch spel heeft als functie indrukken weer te geven en emotionele ervaringen te verwerken. Kinderen spelen met wat voorhanden is, om daarmee datgene te symboliseren wat ze nodig hebben in hun spel. Een meespelend leerkracht stemt af op het kind, lokt hen uit tot samenspel. De begeleider verheldert de spelsituatie waardoor de spelers reageren op acties van medespelers.
Rollenspel
Het doen- alsof- handelen met materiaal ontwikkelt zich allengs tot een inleven in, en handelen als een ander. Rollen uit de nu bekende wereld worden nagespeeld, vooral de handelingen: de auto moet gerepareerd of de thee ingeschonken. Kinderen gaan samenspelen: ‘En dan was jij de vader, en was ik de moeder’. Je spreekt van rollenspel als er weliswaar gehandeld en gesproken wordt vanuit een rol, maar het vooral gaat om de eigen actie in die rol. De interactie met de ander komt op de tweede plaats. Het afstemmen op de ander is ondergeschikt aan het uitspelen van eigen handelingen (globaal tot tien jaar) of meningen (globaal vanaf 10 jaar). Het bewust met het eigen lichaam fysiek vormgeven is nog geen nadrukkelijk doel. Jong en spelen rollenspellen. Afspraken bij de start zorgen voor afstemming. Rollen speel je een leven lang en rollenspel biedt een prima oefenterrein.
Ontwikkelingsfasen
In eerder benoemde ontwikkelingsfasen verleidt en ondersteunt de begeleider de kleuters in het veranderen van speelomgevingen. Al fantaserend en materialen manipulerend verwerken zij hun verbeelding en ervaringen in spel. Nadat aan de voorwaarden is voldaan in de vorm van speelhoeken en toepasselijk materiaal, trekt de leerkracht zich terug om het associatieve spel op zijn beloop te laten. Niet alle spel is zichtbaar en begrijpelijk. Veel speelt zich van binnen af in de innerlijke beleving. Voor alle latere leeftijdsfasen is dit vrije kinderspel belangrijk; ook het oudere kind geniet ervan en verwerkt erdoor zijn dagelijkse ervaringen. Het vrije spel onderscheidt zich van drama op een viertal punten: door een gerichtheid vooral op zichzelf, door het spelen op keuzemomenten zolang de belangstelling aanhoudt, door een vrije associatie in wendingen van het spelverloop, en door een beperkte vormgeving van spel.
Ontluikend dramatisch spel
Het uitdrukking geven aan emoties en motieven. Het kind is nog sterk op zichzelf gericht, wel speelt ze samen met een of twee andere kinderen een situatie uit in de speelhoek. Dit noem je ontluikend dramatisch spel. Het verloop van een verhaal ontstaat al spelend in de fictieve ruimte van bijvoorbeeld een garage, ziekenhuis of huiskamer. Een ervaring met mama’s kapotte auto, een ziek broertje, ruzie tussen scheidende ouders of een jarige oma vormen voor hen een aanleiding tot spel. De leerkracht die zorgvuldig observeert en voldoende achtergrondinformatie over de spelende kinderen heeft, ondersteunt door mee te spelen vanuit een toepasselijke rol de kinderen in het uiten van emoties en verhelderen van motieven.
Bron van informatie
Ontluikend dramatisch spel is een bron van informatie over de belevingswereld van een kind en diens ontwikkeling in drama. Wie is al tot enig samenspel in staat? Welke onderwerpen dienen zich aan? Welk kind kan de spanning van een hoofdrol aan? Zowel in onder- als bovenbouw is het stimulerend hen regelmatig de ruimte te geven om vooral met emoties en motieven te spelen en zich nog niet zo druk te maken over vormgeving. Het juiste moment hiervoor te herkennen vraagt een wakkere observatie. Alleen op een voor deze situatie geëigende manier speel je mee en versterk je hun spel, zonder hun spontaniteit te schaden.
Dramatisch spel
Bij dramatisch spel geven kinderen niet alleen uitdrukking aan emoties en motieven, ze nemen deze ook waar bij medespelers en spelen op hen in. Je spreekt van dramatisch spel als het hoofdaccent op het onderlinge samenspel ligt, op spelsituatie en ontwikkeling ervan en op beginnende aandacht voor vormgeving. In het basisonderwijs vindt dramatisch spel plaats op vastgestelde tijden. In de onderbouw gebeurt dit veelal door middel van geleide associaties van een meespelende leerkracht. Zij structureert het verhaal en stuurt op cruciale momenten vanuit rol het spel bij. Kinderen ontdekken dat een verhaal een begin en einde heeft. Door de meespelend leerkracht leren kinderen spelenderwijs de verhaallijn helder te houden, samen te spelen en de ruimte te gebruiken. De leerkracht geeft vanuit de fantasie van de kinderen aanwijzingen die het spel verbeteren: ‘Oh ik kan je niet meer zien Jan Klaasen’, ‘Je bent echt boos hè, laat dat eens horen’.
Bovenbouw
Kijk je naar de bovenbouw dan zie je meer eigen initiatief, houden kinderen een rol beter vast en beseffen ze meer de betekenis van het spel. Ook hier is een , bij tijden, meespelende leerkracht een grote stimulans. Het versterkt overtuigend handelen in de spelwerkelijkheid, het beleven van ervaringen en het samenspel, krijgt het spel een begrijpelijk verloop met kop en staart, een bewuster ruimtegebruik en worden rollen herkenbaarder vormgegeven. Behalve meespelen (intern), begeleidt de leerkracht vanaf de zijlijn (extern). De aandacht komt dan meer te liggen op de vormgeving van het spel. Een nadeel is dat het commentaar van buitenaf de spelers uit de spelwerkelijkheid haalt. Daarom zijn er tussenvormen denkbaar, waarbij de leerkracht als buitenstaander in het verhaal meegaat en sturing geeft, via bijvoorbeeld opbellen (informatie toevoegen) of een bos bloemen afgegeven (actie uitlokken).
Herhaalbaar dramatisch spel
Als kinderen het spel niet exact hoeven te herhalen, mogen herspelen vanuit een nieuwe intentie, beleven de kinderen dat spel ook als nieuw. Zodoende blijven zij gemotiveerd oefenen voor de uitvoering.
In de onderbouw wordt een spel in de kring vertoond. De kinderen bereiden dit voor in de speelhoek. Meestal ontstaat er bij vertoning een andere wending. De rollen en enkele handelingen zijn dezelfde, het verhaal ontstaat opnieuw. Het oefenen is een oriëntatie op de eigen rol, de presentatie zelf is een vervolgaflevering. Ze hebben houvast aan materiaalgebruik, terugkerende handelingen, een afgesproken ruimte-indeling, een verhaalstructuur van enkele zinnen of een verhalend gedichtje. Door deze structuur en meer nog door de leerkracht die meespeelt wordt de herhaling in vaste banen geleid, zodat ook toeschouwers beter begrijpen wat er bedoeld wordt. De overdracht naar het publiek is hier immers helemaal de verantwoordelijkheid van de leerkracht.
Bovenbouw
Kinderen in de bovenbouw oefenen zelfstandig nadat ze tijdens algemene dramalessen leerden waarop ze moeten letten. Duidelijke afspraken maken met de leerkracht is vaak voldoende, stimulerende adviezen die aansluiten bij hun ideeën en niettemin vrijblijvend worden gegeven, werken altijd versterkend.
Ontluikend toneelspel
We spreken van ontluikend toneelspel als de speelwijze herhaald kan worden en er bewuste keuzes gemaakt zijn voor een vormgeving. Toneelspel richt zich op publiek en daarmee komt een belangrijk accent te liggen op speltechniek ten dienste van de overdracht. Het gevaar van speltechniek training is het ondergesneeuwd raken van het beleven van de spelwerkelijkheid. De aandacht ligt te veel bij ‘hoe moet dat ook weer, wie moet nu wat’. Een andere zinswending dan afgesproken kan de een uit zijn rol halen, de ander juist tot vindingrijk spel brengen. Vanaf tien jaar is toneelspel mondjesmaat mogelijk, de echte interesse voor toneel ontstaat veelal later, uitzonderingen daargelaten. Zie nauwlettend toe dat je aanwijzingen niet de verzuchting ontlokt ’gelukkig klaar met drama, nu mag ik gaan spelen’. Laat hen vooral vrijuit hun voorstellingsvermogen toepassen. Het enthousiasme van de kinderen ligt bij het mogen optreden en het krijgen van applaus.
Bovenbouw
Veel vormen van spel ‘’zorgen’ goed ‘voor zichzelf’. Het is lastig als buitenstaanders zich er op verkeerde momenten mee gaan bemoeien. Ingrijpen in het spontane spel om kinderen tot toneelspel te stimuleren, mist meestal zijn doel. Ontluikend toneelspel zoals hier omschreven, is niet bedoeld voor de onderbouw. Het optreden van jonge kinderen gebeurt met behulp van een pantomimevertelling, een meespelende leerkracht, versjes of liedjes, die worden uitgespeeld, een speelverhaal, enzovoort.
In de bovenbouw zijn spelmomenten aanknopingspunten voor ontwikkeling in het dramatisch spelvermogen. Ontdek wanneer je de jongeren in hun spel moet laten en wanneer je met aanwijzingen hen verder helpt. Techniek, oefening en herhaling mogen niet overheersen, spelplezier moet motor blijven.
Ontluikend theaterspel
Naarmate kinderen ouder worden, wordt herhaalbaar spel eenvoudiger en naarmate zij vaker spelen, reageren ze improviserend als een medespeler afwijkt van wat is afgesproken. Jongeren ontwikkelen gevoel voor mise-en-scène, spanningsopbouw, timing; een rol groeit uit tot een personage en het spelen voor publiek wordt meer dan spelen van wat is afgesproken. Ze krijgen meer ogen voor decor, kostuum, gebruik van attributen en willen vaak ook in vormgeving uitblinken, niet alleen met de eigen rol. Presenteren wordt belangrijk en daarmee de uiterlijke vormgeving van wat is ervaren, onderzocht en ontdekt.
Spel dat bant, boeit en betovert
In kinderspel speelt ieder voor zichzelf en voor zover het vanzelf gaat met medespelers. Bij groepsspel oefenen ze overdracht van de eigen verbeelding aan medespelers. Bij toneel/theater oefenen de spelers de overdracht van de eigen verbeelding aan derden. Het spelelement blijft daarbij een essentieel onderdeel, speelruimte moet er blijven ook tijdens presentaties. De inzet van het eigen voorstellingsvermogen, de eigen fysieke middelen, het samenspelen met anderen en presenteren kan uitgroeien tot een spelwerkelijkheid die spelers ‘ bant, boeit en betovert’ (J. Huizinga in Homo ludens).
Ubbergen, update winter 2021