Richtingaanwijzers om vanuit te vertrekken

Ieder ontwikkelt zich op eigen tijd, tempo en voorkeur aan de culturele omgeving ten dienste van persoonlijk leven en maatschappij. We bespreken hier hoe spel daaraan een bijdrage levert. De oude vak leerlijnen drama zijn inspirerend geweest voor deze richtingaanwijzers. We noemen ze uitdrukkelijk richtingaanwijzers, richtingen waarin je op weg kunt gaan tijdens spel. Afwijkingen komen immers vaak voor.  De spelstroom gaat daar waar zij het spelplezier voedt. Prima als jij vanuit richtinggevoel weet welke kant het spel en de spelers inslaan en hen volgt. Stimuleer, begeleid hen en geef spelsuggesties naar eigen inzicht en gewenste richting. Kijk later terug en besef met je spelers welke stappen jullie samen gezet hebben.

LuPe

LuPe benoemt deze richtingaanwijzers vanuit een ordening van kerncompetenties en culturele kernelementen.  Je vindt ze hieronder zo concreet en gedetailleerd uitgewerkt. Naar aanleiding van een actuele situatie kun je overwegen wat op dat moment zinvol is. Kies daarvoor geschikte spelen. De leeftijdsopbouw geeft een indicatie, zet ze naar je hand. Leg verband met vak doelen spel en beweging zodat ook de inspectie tevreden is. Sla bewust een richting in met spel en spelers.  Dan kun je hun ontwikkeling in voorstellingsvermogen, expressie, communicatie versterken. Zij kunnen die kwaliteiten ten dienste stellen van hetgeen ze abstract en cognitief leren en/of ambachtelijk creatief vormgeven.

Zintuiglijke competentie en Verbeelding
Met onze zintuigen roepen we verbeelding op en start ontwikkeling.

4-5 jarigen
– gebruiken situaties uit de beleving van de dagelijkse werkelijkheid in hun spel.
– reageren op spelimpulsen van de begeleider: verhalen, prentenboeken, attributen, decor, liedjes, versjes.
– fantaseren spelenderwijs, zowel zelfstandig als samen met de begeleider een spelwerkelijkheid.
– handelen in een spelwerkelijheid.

6-7-8 jarigen (de vorige +)
– onderscheiden (eigen) spelwerkelijkheid en dagelijkse werkelijkheid.
– verzinnen onder leiding van de begeleider het verloop van een eenvoudig spel en spelen dit daarna uit.

8-9-10 jarigen (de vorige +)
– spelen improviserend vanuit gegeven spelinformatie over (functionele- , sociale -, theatrale) rollen, plaats, tijd, emotie of verhaalbegin.
– betrekken in hun spel dagelijkse situaties die voor hen van belang zijn.
– vinden vanuit hun voorstellingsvermogen adequate handelingsmogelijkheden in een bepaalde situatie.

11-12-13 jarigen (de vorige +)
– putten voor hun spel uit inspiratiebronnen. Zoals: eigen ervaringen, gevoelens, gewaarwordingen.
–  putten uit teksten, thema’s, gamewereld en presentaties van diverse kunsten.
– boren bronnen aan door te associëren op gegevens,
– combineren eigen ideeën en werkelijkheden tot een nieuwe spelwerkelijkheid
– scheiden werkelijkheid van spelwerkelijkheid.

Velen zijn de mening toegedaan dat je wel of geen verbeelding hebt . Stellen dat dit niet te oefenen valt. We reiken er allerlei spelen en tips voor aan. Ja het vindt binnenin ons plaats. De ander merkt er pas iets van als we ermee spelen ( beweging, klank, beeld, woord, gebaar, handeling). Verbeelding ontwikkelen is van cruciaal belang. Je wordt  onafhankelijker van de enkeling die altijd wél ideeën heeft.

Motorische competentie en het Instrument
Met je lichaam geef je handen en voeten aan hetgeen jij je voorstelt
.

4-5 jarigen
– experimenteren met de uitingsmogelijkheden van stem, beweging of mimiek.
– reageren op uitnodiging van de begeleider op de spelsituatie. Dit doen ze met stem, mimiek of handelingen.

6-7-8- jarigen (de vorige +)

– uiten zich non-verbaal en verbaal in spel.
– letten met aanwijzing van de begeleider op beweging, houding en mimiek.
– en op stemgebruik, volume, intonatie en tempo.
– tijdens het spel min of meer een Wie (de rol) en Wat (het gegeven) vasthouden.

8-9-10 jarigen (de vorige +)
– passen stem, houding, beweging en mimiek, zowel afzonderlijk als in samenhang toe.
– houden de hoofdkenmerken van rol (leeftijd, houding, stem) en situatie (plaats en tijd) gedurende het spel vast.

11-12-13 jarigen (de vorige +)
– geven in spelsituaties emoties, handelingen, situaties, woorden en begrippen vorm.  Dit doen ze met behulp van houding, beweging, mimiek en stem.
– vergroten en versterken hun gebruik van stem, beweging en mimiek.
– zetten taal en stem vanuit eigen of functionele rolintentie en/of emotie in.

Sociaal emotionele competenties – Samenspel
Door samenspel versterken we samen hetgeen jij en ik uiten (van expressie  naar communicatie)

4-5 jarigen
– houden in samenspel met één ander hun aandacht op hun eigen rol. Ze spelen een of enkele kenmerken daarvan kort uit in reactie op de ander.
– spelen in samenspel met de begeleider hun rol in groter groepsverband langere tijd mee.

6-7-8 jarigen (de vorige +)
– improviseren vanuit aanwijzing en begeleiding van de begeleider in kleine groep een spel. Dit doen ze vanuit de drie W’s: Wie, Wat en Waar ( rol, verhaal of gegeven en plaats).
– geven in samenspel met de begeleider in rol tegenspel vanuit eigen positie in het verhaal.

8-9-10 jarigen (de vorige +)
– nuanceren in samenspel met de begeleider hun rol en laten spelspanning ontstaan.

11-12-13 jarigen (de vorige +)
– geven en ontvangen tijdens een spel impulsen in een wisselwerking met anderen. Ze maken hierbij gebruik van stem, taal, emotie, mimiek, houding, gebaar, beweging en handeling.
– plaatsen tijdens spel de eigen rol en de eigen actie binnen de spelcontext.
– reageren tijdens spel in rol op elkaars rol binnen de spelcontext.
– geven voorzetten waar medespelers functioneel op kunnen reageren.

Cognitieve competenties – vormgeving
Door je denken en redeneren, begrijp je hoe iets vorm te geven is en concreet toepasbaar wordt in de praktijk.

4-5-6 jarigen
– bouwen met aanwezige materialen en attributen uit de klas hun eigen spelomgeving.
– geven primaire emoties en enkelvoudige handelingen vorm met behulp van beweging, mimiek en stem.
– richten bij het spelen hun aandacht op de eigen rol en houden een kenmerk ervan vast.

6-7-8 jarigen (de vorige +)
– maken gebruik bij het bespreken van spel van begrippen, zoals: verhaal, plaats, spel, speler en spelwereld (spelwerkelijkheid).
– spelen een situatie min of meer uit vanuit inzicht in (kop en staart) van een verhaal.
– geven vanuit een eigen associatie vorm aan eenvoudige verhaalelementen, zoals Wie (rol), Wat (verhaal), en Waar (plaats).
– presenteren iets onder begeleiding.

8-9-10 jarigen (de vorige +)
– maken bij het bedenken van een spel gebruik van verhaalelementen, zoals :Wie – Wat – Waar en begin – midden – eind.
– houden tijdens een spel hoofdkenmerken van een rol vast.
– maken bij het bespreken van spel gebruik van begrippen, zoals: beeld, rol, tijd, situatie, gebaar, handeling, houding, mimiek en beweging.

11-12-13 jarigen (de vorige +)
– maken bij het bedenken van speelverhalen gebruik van verhaalelementen, zoals: Wanneer – Waarom en een climax
– geven een Wie, Wat en Waar in spel herkenbaar vorm.
– laten een Wanneer en Waardoor mee spelen in hun spel.
– bouwen een rol op en durven expressief te spelen.
– houden bij het spelen hun aandacht gericht op zichzelf en medespelers
– houden een rode draad ook in een ingewikkeld spelverloop helder.
– maken bij het bespreken van presentaties gebruik van de  begrippen, zoals: emotie , spanning, verbaal, non-verbaal – special effects.
– verwoorden presentatiekwaliteiten van zichzelf en van groepsgenoten, zoals overtuigingskracht, bewegingskwaliteit, fantasie, improvisatietalent.

Creatieve competenties – Inzicht.
Door creatieve vermogens geef je naar eigen inzicht een nieuwe of eigen vorm aan hetgeen je eerder imiterend leerde (kunnen – kennen – kunde – kunst).

4-5 jarigen
– maken kennis met theater via school – en tv-voorstellingen uit onze interculturele samenleving. Hierdoor wordt het voorstelling- en inlevingsvermogen gestimuleerd.
– praten na over voorstellingen onder leiding van de begeleider.

6-7-8 jarigen (de vorige +)
– maken met behulp van de begeleider hun eigen verhaal en geven dit ‘eigenwijs’ vorm.
– geven associatief vorm aan wereldoriëntatie, taal e.a. onderwijsleersituaties.

8-9-10 jarigen (de vorige +)
– presenteren een eigen spel
– reiken de leerkracht spelsuggesties om een vak te leren: dat kunnen we zo spelen juf.

11-12-13 jarigen (de vorige +)
– brengen na overleg naar eigen inzicht structuur in een spel aan. Dit wat betreft begin, aandacht vragend midden (hoogtepunt) en effectief einde. Ze geven het spel een eigen kleur mee.
– presenteren een zelfstandig vormgegeven spel aan groepsgenoten..
– werken dagelijkse situaties die voor hen van belang zijn uit in spel en onderzoeken deze.
– reflecteren over het gebruik in eigen spel van stem, houding, beweging en mimiek

Deze richtingaanwijzers beogen  een ontwikkeling van kinderen, die

Fantaseren, zich voorstellen wat ze horen, lezen of verzinnen
Een woordbegrip aanvullen met beelden, belevingen en ervaringen.
Spel en werkelijkheid onderscheiden (soms met je hulp)
Zich soms van hun fysiek bewust zijn in het leven van alledag.
Redelijk vrij zijn in hun alledaags bewegen en spreken.
Kijkend naar elkaar dat gedrag een interpretatie/betekenis geven,.
Luisteren en gehoor gevend aan het gehoorde, er een interpretatie/betekenis in zien.
Open staan voor nieuwe of vreemde werelden/andere interpretaties.
Samen spelen en werken en elkaars wijze van zich presenteren respecteren.
Voor abstracte informatie concrete voorbeelden bedenken en informatie bevragen
Omgangscodes interpreteren en bevragen, op eigen niveau op weg gaan vanuit richtingaanwijzers.

Zodat zij zoals Michel de Montaigne zeggen:

            Omdat ik de toevalligheden niet kan sturen, stuur ik mezelf
en richt ik me ernaar als zij zich niet naar mij richten

Op LuPe vindt je bij de Moed om creatief te zijn, richtingaanwijzers voor de spelers na de Basisschool zodat je ziet waarheen ludisch spel leiden kan.

Ubbergen, update winter 2021