Uit het niets komt alles voort 

Wij zeggen nuchterder: Het hangt in de lucht. Je krijgt ingevingen, invallen en weet niet waar ze vandaan komen, je gaat ermee aan de slag. Het komt zomaar uit de lucht vallen. Verbeelding gaat aan iedere (re)productie vooraf. Je kunt namelijk niet spelen zonder intuïtie, inspiratie en impulsen. Intuïtie is het weten vooruit en impulsief hebben we vaak al iets aangepakt voordat we er goed over nagedacht hebben.

Ontvankelijk voor verbeelding

Bij fantasie ben je ontvankelijk voor innerlijke beelden die opkomen. Je bent tijdens dit spel der verbeelding weg uit het hier en nu. De beelden zijn exclusief voor jou. Als beelden je boeien, geef je er betekenis aan. Als jij je niet op de beelden concentreert, dan ontglippen ze je weer. Denk bijvoorbeeld aan (dag)dromen die je niet kunt onthouden. Het is een spel met innerlijke beelden, deze zijn zijn ‘multi–sensorisch’, ze kunnen zich via alle zintuigen aan ons presenteren. Het is persoonsgebonden of iemand beelden ziet, hoort, voelt of kent; of z/hij vaag, helder, in geuren en kleuren of zwart-wit in zichzelf waarneemt. Denk hierbij aan een componist die innerlijk een muziekstuk hoort alvorens het te noteren.

Verbeelding en verbeelden zijn voorwaarde voor spel

De inspiratiebronnen zijn onuitputtelijk, je vind hier suggesties om vertrouwd te rakken met fantasie en fantaseren. Het accent ligt bij verbeelding op het ondergaan en bij verbeelden op het zelf fantaseren, het laten stromen van associaties.

  • Ontvankelijk voor verbeelding ben je door te luisteren naar verhalen, hoorspelen, strips te lezen, je  ziet hetgeen je hoort of leest. Bij het zien – het beeld lezen van voorstellingen (theater, dans, mime, muziek- of multimediatheater, et film of tv cetera) is dat  bepaald door de vormgevers, jouw eigen aandeel ligt dan in je interpretatie: zo zie ik het ofwel jouw inkleuring van hetgeen je ziet.
  • Bij verbeelden ofwel het zelf fantaseren en associëren via allerlei invalshoeken bebroedt je zelf je ‘ei’  als het ware om daarna te komen tot het vormgeven van eigen ideeën, associaties en meningen. Dat is hier en nu nog niet aan de orde, ‘kan niet’ speelt hier nog niet mee.

Spel brengt je in een spelwerkelijkheid

Spel roept ieders verbeelding op waardoor spelwerkelijkheden ontstaan. Je stimuleert de verbeelding door te associëren en het levendig voor ogen schilderen van hetgeen je associeert. Bij de een stroomt de inspiratie moeiteloos. De ander moet eerst de dammen slechten die de stroom blokkeren: Ik heb geen fantasie. Te vaak hoorden zij: ‘doe normaal dan ben je al gek genoeg’, ‘sta met twee benen op de grond’, ‘dat zeg  je niet ’.
Kinderen fantaseren beter als een opdracht enkele keren terugkomt en je erop varieert. Zij weten dan waar ze aan toe zijn en dat geen enkele associatie of fantasie verkeerd is. Misschien is ze niet bruikbaar op dat moment, maar dat is geen afwijzing van het idee op zich. De spelen ter ontwikkeling van de verbeelding onderscheiden we in spelen vanuit:  Geluid – woord – beeld – voorwerp – omgeving – tijd – en vanuit het niets. Dit onderscheid helpt je kinderen gevarieerd uit te dagen.

Verhalen zijn je eerste kennismaking met verbeelding,
meteen zie jij het al voor je, wat je verteller je voor ogen schildert.

Associëren als opstap naar het zelf verbeelden

Door te associëren op hetgeen je vertelt wordt, op geluiden, beelden, woorden, voorwerpen, omgevingen, tijdsaanduidingen je aanbieden en ontstaan er imaginaire spelwerkelijkheden ofwel je verbeeld je werelden.

Tips

Niet ieder kind associeert gemakkelijk. Leer het hen te ontwikkelen en dat is iets anders dan voorzeggen of voor mimen. Als je geen voorbeeld geeft, maar tips, zet je spelers op een spoor om zelf te fantaseren en zich werelden voor te stellen. We geven een voorbeeld aan de hand van een pen die de kring rondgaat. Voor die kinderen bij wie tijdens het verzinnen geen associatie ontstaat, helpt een opmerking.

  • Het zit in een dok­ters­tas (injectiespuit). Plaats het bekende (een pen in dit voorbeeld) in een andere context:
  • Je zwaait  ermee  (vlag, roe, thermometer); waarmee je sterk suggereert: maat slaan (stokje van de dirigent); je gericht een associatie aanreikt: breien (breinaald). Reik werkwoorden aan waarmee meer associaties mogelijk zijn:
  • Het wordt groter of kleiner (boomstam, spijker). Verander het voorwerp qua grootte;
  • Héé het wordt warmer, kouder (lucifer, ijsco) Verander de temperatuur;
  • Och het is van metaal, hout, er zitten haren aan (schroevendraaier, knuppel, lijmkwast). Verander het materiaal;
  • Het maakt hard, scherp, vaag geluid. Voeg een geluid toe of verander dit.
  • Je zit erop , loopt  ermee, eet ermee, het is eetbaar (wip, wandelstok, bestek, friet). (werkwoorden)
  • Voeg aan het voorwerp een eigenschap toe.
  • Je vindt het in een woestijn, gevangenis, kasteel. Verander van omgeving.
  • De zware .., vederlichte .., gouden .(gewichtsbalk, pijl, veer). Voeg een bijvoeglijk naamwoord toe.

Het enige wat hetzelfde blijft is de vorm, globaal tenminste. Tijdens de voorbereiding heb je bedacht hoe je dit verbeelden wilt stimuleren, zo heb je hints in je achterhoofd die je op alle voorwerpen toepast.

Welke werelden gaan er voor je open als je echt kijkt, luistert, ruikt, voelt, proeft

Vanuit associaties komen tot spel. Voor zover het bij verbeelden blijft, zit het nog tussen de oren en zien we geen actie op de spelvloer. De introductie is het begin. Als er tijd is tussen introductie en uitvoering, groeien ideeën. Je vraagt  kinderen op het eind van een dag erop de door te spinnen voor een spelmoment de dag erna. Zijn de kinderen al enigszins vertrouwd ermee, dan speel je meteen door en maak je gebruik van het ontstane enthousiasme dat op gang kwam.
Neus in de spelkoffer ze biedt veel om je waarneming te prikkelen tot fantaseren.

Ubbergen, update winter 2021