Als ik djabber, voel ik beter hoe ik moet spelen, ik hoef dan niet te denken
een speler
Oefening baart kunst, en dat is iets anders dan kunstjes oefenen. Binnen dit element staat trainen centraal, hoewel er natuurlijk improvisaties ontstaan, ze roepen immers associaties uit, die even gespeeld willen worden. Er komt van alles in je op vooral als je handelingen en bewegingen een aantal keren herhaald in het tempo of ritme dat opgeroepen wordt door je associaties. Als je in jezelf fluisterend doorpraat in djabbertaal vloeit er een stroom aan associaties door je heen.
Vooral in het oerwoud van ons lichaam dringt de beschaving moeilijk door.
Karel Jonckheere
Kinderen leren tijdens de training inventief en expressief te bewegen en te spreken. Anderen zien en begrijpen daardoor wat ze bedoelen. In de sport train je wekelijks om een wedstrijd te winnen. Om een muziekinstrument te bespelen, herhaal je vaak vingeroefeningen en toonladders. Zo ook vraagt spel regelmatige training. Het gaat dan niet om sec trainen. Het gaat om trainen vanuit de verbeelding en het voorstellingsvermogen. Zodat je traint hoe je helder in spel overbrengt wat je zelf voor ogen had en wilt duidelijk maken. Oefening baart kunst, iedere training doe je dus vaker. Geef de opdracht een andere spelinhoud mee. Ze oefenen graag nog een keer met dezelfde opdracht.
Spelvormen
De hier beschreven spelvormen staan op zichzelf of zijn aanleiding tot spelsituaties. We onderscheiden verschillend aspecten. De non-verbale en verbale kwaliteiten. Het fantasierijk spelen met materiaal. Rolontwikkeling van typetjes tot personages. Als het bij een trainingsmoment blijft, laat kinderen dan realiseren wat ze deden. Ze genieten vooral als er een vervolgspel op komt. Non verbale kwaliteiten zijn houding, beweging, gebaren, mimiek. Kinderen trainen deze op verschillende manieren. Ze worden houdingsbewust door tableau en beeldhouwvariaties. Door fysiek spel en pantomime maak je ze bewegingsbewust.
Non-verbale kwaliteiten
Van jonge kinderen zie je vaak hoe zij anderen feilloos imiteren, zij zijn experts in waarnemen. Als jij ook zo goed observeert, zie je zelfs hun commentaar erin verwerkt doordat ze uitvergroten wat ze leuk of gek vinden. Jonge kinderen zijn de deskundigen in de non verbale taal, de school daagt hen echter meer en meer uit naar het hoofd te verhuizen. Naarmate kinderen ouder worden krimpt hun vermogen tot imiteren. Hun commentaar wordt verbaal zoals ze ouderen en ouders horen doen. De aangeboren deskundigheid in de non verbale taal verschrompelt, de school doet meer beroep op hun verbaliteit. Naarmate kinderen nog ouder worden, groeit hun verbaliteit verder zoals zij het thuis – op straat en in de school horen. De aangeboren belangrijke deskundigheid in de non verbale taal om taalproblemen in onze grensoverschrijdende (intercultureel, milieu, IQ, EQ, opleidingsniveau, bubbles) wereld te overbruggen, verschrompelt.
Dans
Dans ontwikkelt eveneens het non verbale instrument, veelal binnen maat en ritme en al dan niet met bestaande of vastgelegde pasjes. Kinderen houden van dansen, van herhalen en vaak van presenteren zodat applaus erop volgt. Dramatisch spel is vrijer, legt niet of minder expliciet houdingen en beweging vast, laat kinderen de dagelijkse lichaamstaal als communicatie ontdekken en hanteren. Spel houdt de non verbale taal levend en ontwikkelt deze verder door bij tijd en wijle de focus erop te leggen. We dagen hen uit mensen fluisteraars te worden, zoals er al paarden – honden fluisteraars zijn. De kunstenaar Joseph Beuys als coyote fluisteraar zal hen zeker inspireren. Tip: selecteer uit de film de ontmoetingsmomenten van de coyote met Beuys. In de spelkoffer komen heel wat behulpzaam opdrachtkaartjes als jij aan het werk gaat meet de suggesties daar.
Spelen
( zie spelkoffer/instrument voor technieken)
Standbeelden museum (groep 3-4)
Kinderen bedenken in sub groepjes een hoe ze de kermis, de dierentuin, het sprookjesbos in standbeelden kunnen laten zien. Ze leiden om de beurt het publiek rond in hun museum.
Een strip (groep 5-6)
De kinderen verzinnen een kort verhaaltje en zoeken samen uit hoe ze daar in houdingen en verhoudingen, een levende strip in tableaux van kunnen maken
Spel met emotietableaus en/ of climaxtableau (groep 7-8)
De kinderen verzinnen een spannend verhaaltje dat ze uitspelen en waarvan ze belangrijke of moeilijke te spelen emotionele momenten in tableau weergeven. Eventueel komt het tot een climax dat ook weer in een tableau bevriest.
Verbale kwaliteiten
Verbale kwaliteiten zijn onder andere: stemkleur, helder stemgebruik – articulatie, begrijpelijk woordgebruik, spreekritme, beeldend taalgebruik, vertelvaardigheden. Er zijn culturen waarin het vertellen nog zeer groot is en jonge kinderen al vroeg deelnemen aan een vertelwedstrijd. Zo zag en hoorde ik een keer Aboriginal kinderen in Australië, ze toverden in hun taal mij hele werelden voor ogen. Ik verstond niets en toch ‘zag’ ik veel en gaf er betekenis aan door mijn associaties. Een pleidooi voor herstel van de indianentaal in Canada leerde me dat onze taal zo abstract is: je ziet, voelt niet meer wat je hoort en neemt er dan ook geen verantwoordelijkheid voor. Sindsdien djabberde ik veel meer met kinderen en zag en hoorde hoe zij genoten van hun taal en zich konden bevrijden van emoties, zonder dat wie dan ook kon opmerken: dat zeg je niet, dat mag je niet zeggen. Het rododrendronnen luchtte op, hoor je er ook de dreigende donder in? Er zijn ook kinderen uit culturen die geen initiatief tot spreken mogen nemen, beleefdheidsnormen beperken hun spreekvrijheid. Noodgedwongen blijft taalbeheersing en woordenschat hierdoor achter bij leeftijdsgenootjes, moedig hen extra aan.
Spelen
Verhalen uit een woord of zin (groep 1-3)
Ten onrechte wordt vaak gedacht dat jonge kinderen nauwelijks taal gebruiken, daarom enkele opmerkingen vooraf. Jonge kinderen vertellen honderduit als je hun één woord verhalen en ervaringen in één zin samengevat, echt beluistert en dus ook ziet hoe zij door mimiek, beweging, houdingen en stemkleur hun verhaal verder kleuren en detailleren. Vanuit je doorvragen op dat ene woord, ontstaat een verhaal samen met jou en de groep die het uitspeelt. Het wordt een feestje voor de auteur. Geduldig waarnemen is een uitdaging in onze haast je, rep je tijd. Een lichtend voorbeeld van hoe het kan, was Vivian Pale en haar Helicopter stories. Deze openden fantastische vertel – en spelmogelijkheden. Kleuters voelden zich erkend.
Telefoonspel (groep 4-5 -6)
Voor sommigen is telefoneren gemakkelijker dan een live gesprek voeren.
Met behulp van gespreksonderwerpen op kaartjes vereenvoudig je het voeren van een gesprek nog meer. Als je de kinderen twee aan twee met de ruggen naar elkaar laat zitten, zijn ze even onzichtbaar voor elkaar als tijdens een echt telefoongesprek. Op deze manier stimuleer je hen langer te spreken dan een zin. Het is een prima utdaging voor sommigen om het telefoongesprek te herhalen in een live gesprek op de vloer. Ze ontdekken dan wat ze wel en niet willen herhalen of hoe ze het nu anders zeggen.
Vertellen en spelen: Weet je, ’s nachts om twaalf uur komen ze tot leven (groep 1-5)
Je start vol overtuiging: ‘Iedere nacht krijgen we bezoek: sprookjesfiguren, strip -, je droomfiguren en nachtspoken. Vaak zijn we het ’s morgens vergeten. Let nu goed op vannacht dan kun je ons morgen erover vertellen en als jij haar/hem dan speel….’
Geef kinderen een dag/nacht de tijd om op ideeën te komen en start de volgende dag met de tekst: ‘Iedere nacht krijgen we bezoek, ik ben benieuwd wie er deze keer verschijnen’ .
Je kijkt wie willen vertellen en erna spelen of al spelend vertellen van hun bezoek. Laat ze in tweetallen verzinnen wie er ’s nachts op bezoek komen en hoe ze die figuren kunnen spelen. In subgroepen van zes geven ze vervolgens elkaar tips om hun rol duidelijk te spelen. Wie wil kan verkleedkleren pakken of meebrengen om de volgende keer het spel van ’s nachts twaalf uur te spelen.
Nachtelijk spel:
Kinderen toveren de klas om: schemerlicht, in hoefijzervorm tafeltjes met papieren servetjes als tafelkleedjes, glazen limonade en een zoutje, ervoor de stoelen. Mooie muziek klinkt De helft verkleed zich ondertussen. Dan slaat de klok (gong, trommel) twaalf keer en komt het bezoek binnen. De kinderen willen van alles weten, stappen op hen af en vragen honderduit. Na een poosje komt ieder zitten en stellen kinderen de gasten voor. Ze vertellen wat ze te weten zijn gekomen. Ieder kan verdere vragen stellen en sommige gasten gaan tot acties over. Willem Tell laat zien hoe hij met pijl en boog een appel doorklieft, het nachtelijk spook laat zien hoe eenvoudig mensen aan het schrikken te brengen zijn, enzovoort. Vervolgens verkleedr de andere helft zich om hun figuur tot leven roepen.
Vragen: Wie zag je echt zoals iemand haar/hem speelde? Waardoor kwam dat denk je? Welke figuren willen jullie de volgende keer ontmoeten?
Verhalen vertellen (groep 5-8)
Bij het luisteren naar een verhaal krijgen de oren ogen
(Arabisch spreekwoord).
Als je ziet en hoort wat je zegt, zien je luisteraars het ook en kun je niet meer vrijblijvend vertellen of luisteren. Het verhaal dat verteld wil worden, is geconcentreerd in veelal niet-alledaagse taal. Het vraagt rust en aandacht om de beelden te zien en de klanken in en tussen de woorden te horen. Herhalen en van buiten leren zijn daarom zinvol. Hoe krijgen oren ogen? Hoe ‘hang’ je jouw voorstelling tussen toehoorders en verteller in de lucht? Als het eigen voorstellingsvermogen van jou als de verteller is geprikkeld door het verhaal, kun jij stemmingen laten klinken, beelden laten zien en sfeer voelbaar maken. Dat gebeurt niet zomaar, pas als jij zelf ziet, hoort, voelt en ruikt wat je zegt, kun je deze beelden de luisteraars voor ogen schilderen.
Vertellen is eigenlijk theater in het klein.
Het mag geen volledig toneelspel zijn, want dan krijgt de luisteraar te weinig ruimte voor eigen interpretatie en associatie. Bij een vertelling kijkt ieder in gedachten naar een eigen voorstelling op maat en kan daarmee in de ban raken van die vertelling. Voor het vertellen, heb je beeldende – en klankrijke taal nodig. Sterkte, articulatie en tempo zorgen voor verstaanbaarheid. Ook de woordkeus, de stemmingswisselingen zijn belangrijk evenals een karakteristieke stemkleur van een personage. Daarnaast het hoorbaar maken van de spanningsbogen van het verhaal door een juiste timing van het vertellen. Stiltes geven ieder de ruimte om zelf beelden aan te vullen of deze te laten doorwerken.
Met woorden en verstaanbaarheid voor iedereen ben je er nog niet. Sterkte, articulatie en tempo zorgen voor verstaanbaarheid. Ook de woordkeus en stemmingswisselingen zijn belangrijk, evenals een karakteristieke stemkleur van een personage. Daarnaast speelt het hoorbaar maken van de spanningsbogen van het verhaal door een juiste timing van het vertellen een rol. Stiltes geven ieder de ruimte zelf beelden aan te vullen of deze te laten doorwerken. De kinderen gaan elkaar in subgroepjes korte verhalen vertellen en geven na ieders verhaal tops en tips over timing, stemmingen, stiltes, enzovoort, voor hoe ze het straks aan anderen kunnen vertellen. Ze zoeken ook naar sprekende houdingen die het verhaal ondersteunen: moeten ze een keer gaan staan? Binnen komen lopen en verschrikt hun verhaal vertellen? Geheimzinnig onder tafels of achter kasten zoeken en dan beginnen? Of lekker luierend op de grond hardop mijmeren?
Vraag: @ Naar welk verhaal bleef je luisteren en waardoor kwam dat?
Beeldend vertellen (groep 6-8)
Ieder subgroepje kiest een verhaal, leest het enkele malen door en vraagt zich af: welk stukje zou ik zo kunnen uittekenen? Wiens stem hoor ik klinken? Wat ruik ik, wat proef ik of waarvan loopt het water me al in de mond? Hierna vertellen ze elkaar welke stukjes zij vooral ‘zien’ en dus wel willen voorlezen. Ze verdelen het verhaal en ieder neemt haar deel. Ze bespreken met elkaar wanneer de tekst vrolijk, ernstig, bedachtzaam of nieuwsgierig maakt en geven dit in de tekst aan. Bijvoorbeeld door deze gedeelten in bepaalde kleuren te onderstrepen. Als ze het verhaal nu samen nog een keer gaan lezen, hoort ieder duidelijker de stemming doorklinken. De woorden komen nu al bijna vanzelf, waardoor ze niet zozeer meer
Klankrijk vertellen en illustreren met geluiden
Met geluiden kun je werelden tot leven roepen, die je met eigen zinnen verder aanvult. De storm, een stille zomeravond met zo af en toe een vogel, een auto, een fietsbel. Vanuit het tot klinken brengen van voorwerpen, stellen kinderen zich van alles voor. Ze proberen dit de ander voor ogen te schilderen door suggestief de geluiden te laten klinken terwijl ze vertellen hetgeen ze zelf ‘zien’. Vraagt de kinderen enkele voorwerpen uit de klas te kiezen en hun oren wagenwijd open te zetten. Breng de voorwerpen in verschillende ritmes en sterkte tot klinken met gevoel voor klank (toonhoogte, scherpte, kracht). Vraag de kinderen waaraan de geluiden hen doen denken, wat zou het kunnen zijn? De balpen wordt een tikkende klok, het schuiven van de stoel …, de liniaal langs de radiator … Zij gaan nu zelf onderzoeken welke geluiden van of met een voorwerp een andere omgeving kunnen oproepen.
Verschillen combineren
De verschillende manieren: hard -zacht, snel- langzaam, de ritmevariaties. Het combineren van voorwerpen en de afwisseling van geluid en stilte, roepen associaties en sferen op. Onweer, een buitenaardse wereld, een fabriek. Laat ze onderscheid maken tussen reële en irreële associaties. Hierdoor ontstaan er mogelijkheden. In subgroepjes vertellen ze verhalen. Ieder vertelt een deel, samen bespreken ze hoe het spannender, geheimzinniger, vrolijker kan klinken. De geluidscollages klinken als achtergronddecor op momenten mee. Kinderen oefenen en laten dan het omgevingsverhaal klinken voor groepsgenoten. Kies een doel dat de training richt: Kinderen combineren geluiden tot een samenhangend geheel. Deze ondersteunen en verrijken het verhaal. Of selecteren geluiden die hen inspireren tot een eigen verhaal. Of roepen door de afwisseling van geluid, stilte en verhaal associaties, sferen op. Ze verweven deze in kleuren, geluiden, geuren in het verhaal. Of vertellen beeldend en klankrijk (toonhoogte, intonatie, kracht) een verhaal.
Voorbereiding
Het kan zinnig zijn dat je een opfrissing geeft van het voorstellingsvermogen, voorwerpen suggestief in ritme en sterkte laten klinken, een andere omgeving oproept door geluiden te maken, te variëren in: hard – zacht, snel – langzaam, ritmevariaties (zie spelkoffer materiaal)
Vragen: @ welke voorwerp geluiden inspireren het meest en waardoor komt dat? @ wanneer werkt de afwisseling van geluid en stilte ? @ welke combinatie van geluiden riep een eigen wereld op en waardoor kwam dat? @ Kunnen jullie elkaar tops geven: dat was gaaf en tips: zo kan het nog beter? @ Kunnen jullie elkaar tops geven: ‘Dat was gaaf,’ en tips: ‘Zo kan het nog beter’?
Voordracht : presenteren van taaljuweeltjes (groep 3-8)
Gedichten zijn vaak taaljuweeltjes die in een notendop een rijkdom aan beelden en klanken bieden. Juist omdat een gedicht relatief kort is, vraagt het veel tijd. Het verhaal dat verteld wil worden is geconcentreerd in compacte, veelal niet-alledaagse taal. Het vraagt rust en aandacht om de beelden te zien en de klanken in en tussen de woorden te horen. Herhalen en van buiten leren zijn daarom zinvol. Kinderen voelen zich eerder aangetrokken tot rappen; gebruik het rappen als opstap naar gedichten. Rappen is beknopt en vaak directer van taal, gedichten zijn vaak poëtischer en vertoeven meer bij een thema. Iemand met muzikale kwaliteiten kan een tekst op muziek te zetten, zodat de voordracht een cabaretesk tintje krijgt of uitgroeit tot een minimusical.
Weeksluiting
Als er zoveel aandacht aan besteed is, kun je dit met een optreden tijdens een weeksluiting belonen. Kies uit de volgende doelen er een dat de training richt: Kinderen laten emoties klinken, houdingen spreken, laten functionele stiltes vallen, roepen een gedicht tot leven door stemgebruik en non verbale taal
Vragen @ welke emoties/ houdingen/ stiltes werkten erg suggestief en waardoor kwam dat? @ waardoor kwam een gedicht echt tot leven? @ Kunnen jullie elkaar tops geven: dat was gaaf en tips: zo kan het nog beter?
Ubbergen, update winter 2021