Suggesties voor veel opdrachtkaartjes die uitnodigen tot  anders waarnemen, associëren , fantaseren en spel.  Door deze pagina de kopiëren en op te slaan als word document, kun je de kaartjes printen en plastificeren. Vul aan en wijzig naar eigen wijsheid.

 

Zintuigmateriaal ruiken   – proeven  – voelen –luisteren -kijken  en associëren

Ruiken

In kleine plastic doosjes waarin je een gaatje prikt aan de bovenkant met  sterk geurende stoffen: knoflook, vloeibare zeep, bouillon,  mosterd, cola, parfum, ui,  pindakaas,  tandpasta, cacao, nootmuskaat.
Van elke geur is de originele verpakking aanwezig (tube, pot, fles). Van een aantal stoffen vul je twee potjes. Elk potje heeft een nummer, op een lijst kun je zien welke stof in welk potje zit. Het is niet nodig de kinderen te blinddoeken, omdat er aan de buitenkant van de potjes niets te zien is.

Proeven

Proefbekers en een lijst van te gebruiken smaken. Mogelijke smaken zijn: komkommer, kaas,  brood, koek, appel, wortel, chocolade,  worst, ananas, augurk, ui, banaan, pinda. Het voordeel van deze vaste stoffen is dat je ze van tevoren in kleine stukjes kunt verdelen, waardoor er nauwelijks problemen van hygiënische aard spelen.
Alleen als iedereen een eigen lepeltje of bekertje heeft, kun je de volgende stoffen gebruiken: suiker, mayonaise, mosterd, jam, pindakaas,  zout, water, ranja, drinkyoghurt, melk, thee, chocolademelk.  Als je met een hele groep proefopdrachten gaat uitvoeren, vraag je enkele kinderen als ‘glazenspoeler’ of ‘lepelaar’, die de vorige smaak steeds wegspoelen.

Voelen

In de koffer kunnen zitten: voelzakken (zakken van ondoorzichtige stof) en geschikte voorwerpen. Vijf  voelzakken zijn in principe voldoende. De voorwerpen in de zak zijn gekozen op eigenschappen. Natuurlijk hebben ze meer eigenschappen dan hier genoemd, maar deze lijst wil slechts aantonen hoe eigenschappen gevoeld kunnen worden.
Om het benoemen van eigenschappen te vergemakkelijken, schrijf je de  tegenstellingen op bord: hard – zacht,rond – vierkant ruw – glad, koud – warm, licht – zwaar, groot –klein.

Lijst van geschikte voorwerpen om te voelen

Zacht:          Lapje stof, lapje fluweel, watten, wol, pluche beest, veren, schuimrubber.
Hard:           Kiezelsteen, blok hout, beker, knikker, blokje ijzer, glazen asbak, sleutel.
Rond:           Bal, knikker, kraal, de letter ‘O’, rond logiblok, kogellager van een fiets.
Vierkant:     Dobbelsteen, kubus, bouwblok, vierkant logiblok, doosje.
Ruw:            Schuurpapier, boomschors, rots, dennenappel, borstel, touw, schuurspons, ongeschaafd latje, vijl, rasp.
Glad:            Knikker, glazen potje, sitspapier, zeep, geschaafd of gevernist hout, theelepeltje, pingpongbal, appel, spiegel.
Warm:         Flesje warm water, want met borgvoering, thermogene watten, lap gewatteerde stof, brandende zaklamp,     waterkrulspelden.
Koud:          Stukje ijzer, koelelement, kiezelsteentje.
Licht:         Veertje, watje, tempex, plastic bekertje, kerstbal van kunststof.
Zwaar:         Stukje lood, gewicht van 1 kilo, baksteen, visserslood, grote knikker, zakje zand.

Kijken

Vergrootglas, Verrekijker, Octascope (kijker met een achthoekig geslepen glas),  speciale spiegels (achteruit kijkend gebruiken, jezelf zien in een fictieve wereld doordat de spiegel iets vergroot/verkleint. Speciale brillen en brilmaskers waardoor je vanuit een rol rondneust. Kijkkaders: dia raampjes, wc rolletjes beperken je gezichtsveld en inspireren tot …..
Verzamel zinnen waarvan je er later zo af en toe een op het bord schrijft als:  weet je nog toen…..; straks als ……; had ik maar nooit; als ik ooit nog ….; als is dit het laatste dat ik …, ik wil niet …. , tja dat was moedig.  Associëren onder context, vertellen van een kort verhaal.
Variatie: vanuit deze aanzetten  nemen ze  een geur/proef/voel materiaal en reageren van daaruit.

Luisteren

Gehoorkokers zijn eenvoudig te maken van ronde, plastic doosjes met een deksel in diverse kleuren. Je vult ze met rijst, spelden, een knikker, stukjes plasticdraad en water. De geluiden van deze materialen onderscheiden zich voldoende van elkaar.  Meer kokers  kun je vullen met steentjes (viskom), erwten, rozijnen, kogels uit een kogellager van een fiets, suiker, zand, dobbelstenen of pionnetjes van een of ander spelletje. Maak meerdere kokers met hetzelfde geluid. Kinderen zoeken ze bij elkaar en reageren in verschillende ritmes op elkaar. Indien je ze met iets vloeibaars vult of de kokers wilt bewaren, kun je de deksel het beste met siliconenkit vastplakken zodat de kokers niet lekken.

Spelen:

Verzamel op rommelmarkten, vrijmarkten, zolders en in kringloopwinkels allerlei  attributen waarmee kinderen zich werelden en rollen kunnen voorstellen: hoeden, schoenen, tasjes, brillen, enzovoort. Vraag een brillenzaak oude brillen voor je te bewaren.  Zorg voor een grote verscheidenheid, Kies die materialen waar jij verschillende werelden en rollen bij  voorstelt.  Kies niet te grote materialen, zodat je ze eenvoudig opbergt of meeneemt.  Zorg dat materialen aantrekkelijk zijn, niet kapot , schoon en inspirerend en meerduidig te gebruiken.

In het donker komen alle geluiden veel meer tot leven

Je verduistert het lokaal en hebt onder een doek allerlei voorwerpen die geluid maken. Je vraagt de kinderen met hun hoofd op hun armen op tafel te gaan liggen en de ogen te sluiten. Ze hoeven alleen maar te luisteren en te associëren op het geluid dat ze horen. Wie kan er een verhaaltje verzinnen naar aanleiding van een of meer geluiden? Je laat de geluiden een voor een klinken, in verschillende ritmes en verschillende combinaties. Neem er royaal de tijd voor, zodat kinderen associaties krijgen. Dit kan in iedere groep, in de oudere groepen vraag je erna:  Welke geluiden inspireerden vooral? Waardoor kwam dat (ritme, onverwacht, onherkenbaar wat het echt  was)?

Wat hoor jij erin? (groep 1-4)

De kinderen spelen de eerste keren met de gehoorkokers  Ze sorteren deze op geluid en spelen er in vrije momenten Memory mee. Nadat de kinderen de geluiden op deze manier al een paar keer gehoord hebben, gaan ze associëren op de geluiden. Ze horen er de regen, de bliksem, een waterval, enzovoort, in. Vanuit deze associaties spinnen ze verhaaltjes vanuit een koppeling van enkele gehoorkokers.
Besprekingsvragen:
Wat kan het allemaal zijn? Wordt het iets anders als je het harder, trager, schoksgewijs, enz, schudt?

Zo maar vanuit een geluid een wezen verzinnen (groep 4-8) Karimépoloetsje

Je vraagt kinderen de ogen te sluiten en te luisteren. Je laat het geluid van Karimepoloetsje horen: ‘ka-tjse kat-sje,’ en vertelt over het wezentje: ‘Karimepoloetsje is een wezentje dat maar een voet heeft. De voet is heel groot en zit vol teenachtige uitsteekseltjes die recht overeind staan. Deze ene voet zit aan een harmonica-achtig been vast, dat overgaat in een breed platvisachtig vlak dat voorover bolt en eindigt in een dunne spiraal. Lange slierten ontspringen uit het lijfje en slepen over de grond. Aan de uiteinden hebben ze zuignapjes waarmee Karimepoloetsje op de grond steunt en zich af kan zetten. Als Karimepoloetsje zich voortbeweegt, hoor je steeds: “ka-tjse kat-sje” (de voetslierten).  De kinderen verzinnen nu zelf ook een wezentje vanuit een geluid en geven het een naam. Kort vertellen ze in groepjes hoe het eruit ziet en stellen elkaar vragen. Vervolgens tekenen zij hun wezentje en zoeken er geluiden bij.

Karimepoloetsje woont in Ruboka ei

Een groot rubberen huisje met bovenin een haak. Als ze slaapt, hangt ze er met haar voet aan en sluit ze met haar houding de opening van de woning af. Haar slierten verspreiden zich over de hele wand. Als Karimepoloetsje op stap gaat, rollen de slierten het hele ei op. Het ei verdwijnt als een dikke kraag rondom haar nek. Karimepoloetsje beleeft van alles.  Ze heeft jou verteld over haar belevenissen, wat zei ze ook alweer? Je begreep er niets van, kunnen de kinderen je helpen? ‘Komstabakei tjemopoka tjam dura kakasona dobroprocenka dje menifissloboka.
Fluisterend ga je verder: ‘Sjonifoepene, sactamobola dake.’ Dan blij verrast: ‘Kumili focja djakota.’ Nu onderbreek je jezelf en vraagt wie de woorden kan vertalen,. Je vertelt verder. Afwisselend vertalen zij en vertel jij. Dan zeg dat je het verder je niet meer herinnert.

Een dag uit het leven van …

De kinderen gaan nu twee aan twee voor hun eigen wezentje een verhaal verzinnen. De een vertelt in fantasietaal (djabber talk), de ander vertaalt. Daarna wisselen de kinderen om. Nadat beiden een verhaal hebben, gaan ze onderzoeken hoe ze er zelf uit kunnen zien als dat wezentje en geven ze elkaar tips. Ieder speelt op een eigen plekje in de speelzaal een dag uit het leven van …  Een volgende keer komen ze bij elkaar op bezoek en vragen elkaar honderduit over hun leven.  Enzovoort, enzovoort, de mogelijkheden zijn eindeloos. De wezentjes kunnen volledig in een eigen wereld blijven leven of met elkaar in gesprek gaan over de mensenwereld.

 Associëren en interpreteren (groep 5-8)

Na zeer gedetailleerd te laten ontdekken dat er veel meer te zien is aan wat ze al lang gezien hebben, kun je met kinderen gaan associëren en spelen.

Associëren op materiaal

  • voorwerpen spreken (ze leveren commentaar. Je loopt rond en luistert aan de deur, een tafel, een pen, horen we wat ze te zeggen hebben).
  • materiaal vertelt over de gevangenis (verwarming )of de alarminstallatie (schoolzoemer) van een villa. Niets is wat het is.
  • krijgen als attribuut andere eigenschappen.
  • Onderzoek de school: Wat gebeurt er in de lerarenkamer, de toiletten, de fietsenstalling, de voorraadkasten, het keukentje, het speelplein, de schooltuin? Als ze zijn wat ze zijn en als ze niet zijn wat ze zijn.

Associëren vanuit houdingen:

Je loopt door de klas en begint bij een van de kinderen: ‘Hé, blijf eens even zo zitten/staan: waar zou je ook kunnen zijn nu, wat zie je, wat ga je doen direct?’
Vanuit onderlinge verhoudingen: ‘ Jullie blijf even zo zitten/staan: waar zijn jullie? Wat zijn jullie van plan, wie zijn jullie, wat is er tussen jullie gebeurd?’
Vanuit gezichtsuitdrukkingen:   ‘Aha blijf eens even zo kijken. Klik, een mooie foto. Wat is er met jou gebeurd, heb je dit vaker, wil je er ons van vertellen?’
Vanuit handelingen:  ‘Doe dat nog eens. Als we nu niet de klas zouden zijn, maar ergens anders, wat zou het dan betekenen?’ (Wijsvinger de lucht insteken, schrijven, een doos sjouwen.)

Associëren op voorwerpen : Als voorwerpen konden spreken (groep 3-8)

Voorwerpen uit de klas leveren commentaar op hun gebruikers. Je loopt rond en luistert aan de deur, een tafel, een pen, en vraagt of de kinderen ook horen wat de voorwerpen te zeggen hebben.
Deur: ‘Als je me open schopt, wil ik soms gewoon niet opengaan en je lekker laten staan.’
Pen: ‘Ik ben altijd erg nieuwsgierig naar wat je nu weer met me gaat schrijven.’
Raam: ‘Het is misschien wel goed voor je concentratie als je niet door me heen kunt kijken, maar ik voel me zo vies als ik niet regelmatig gewassen wordt.’
Kinderen kijken rond en zeggen een zin, de anderen raden welk voorwerp het zegt.
Vraag na het associëren: Hoe kwam je op het idee?

Kun je mij het verhaal vertellen van … (groep 3-8)

Je legt een aantal voorwerpen voor in de klas: een bril, hoofddeksel, jas, tas, theepot, tafel, telefoon of veger.
Iedere dag begin je met een voorwerp, bekijkt het zorgvuldig van alle kanten: ‘Het moet al oud zijn, is het veel gebruikt, door wie eigenlijk?’ Eerste associaties borrelen op, ieder luistert of kijkt een tweede keer en komt tot nieuwe associaties of verbanden tussen eerdere vondsten. Doordat de voorwerpen er de hele week staan, krijgen kinderen wiens fantasie niet zo snel stroomt de tijd om een verhaal te bedenken.
Vraag na het vertellen en spelen: Welk voorwerp hielp het meest om een verhaal of een kort spel te laten ontstaan? Kun je zeggen hoe dat kwam ?

Attributenspel (groep 4-8)

Midden in de kring leg je voorwerpen. Je neemt er een en handelt ermee.  Bijvoorbeeld: Mijmerend draai je de nijptang rond, opent en sluit hem: ‘Mijn opa knutselde veel en als hij werkte, vertelde ik hem al mijn verhalen. Wat ga ik met de nijptang doen?’  Misschien speelt iemand spontaan mee.
Met een ander voorwerp handel je alleen en vraagt wat ze zagen, waaraan ze dachten, hoe ze mee zouden kunnen spelen.  Enkelen spelen met jou als medespeler. Daarna iedereen.
Iemand begint en ieder kan – na toestemming van jou – inspringen en meespelen. Het kan een spel van twee tot zes kinderen worden. Na een mooi spelmoment sluiten ze het spel op jouw teken af. Een volgende begint vanuit een andere associatie bij een ander of hetzelfde voorwerp. De associaties staan op zichzelf of borduren voort op elkaar.
Vraag na het spel: Welke voorwerpen inspireren het meest tot spel? Waardoor komt dat?

Vervolg:

Ieder kind kiest een typisch voorwerp en creëert daarmee een rol. Het voorwerp roept een herinnering op aan iets dierbaars, engs, vrolijks, of de rol heeft het nodig voor haar werk of om te zijn wie ze is. Twee aan twee vertellen de kinderen in rol elkaar wie ze zijn, plus een ‘herinnering’.

Associëren op de omgeving Hee waar ben ik?  

 Het is niet wat het is (groep 4-8)

De verwarming verandert in een gevangenis, een lampflits in een bliksemschicht, de schoolzoemer wordt de alarminstallatie van een villa. Allerlei spullen uit het lokaal veranderen van betekenis en komen in die nieuwe kwaliteit tot leven. Kijkend vanuit kleur, vorm en grootte doemen nieuwe mogelijkheden op. Vanuit associaties spinnen de kinderen fantasiewerelden die ze misschien ook nog door middel van klankcollages tot leven kunnen brengen. Niet alleen het lichaam, maar ook allerlei materialen uit de ruimte maken de geluiden.
Vraag na het spel: Hoe komen deze ideeën bij jullie op gang?

Omgevingsspel (groep 4-8)

Wat gebeurt er allemaal op school? In sub groepjes gaan de kinderen op onderzoek in de lerarenkamer, de toiletten, de fietsenstalling, de voorraadkasten, het keukentje, het speelplein, de schooltuin, en fotograferen vreemde zaken. Ze willen van de ruimtes geheimen ontfutselen die in de openbaarheid moeten komen. De foto’s leveren de bewijzen dankzij hun interpretaties van het gefotografeerde. De koffievlek is het bewijs van …, de remsporen duiden op …, de telefoon van de haak zegt toch duidelijk dat …, de scheur in de buitenmuur doet vermoeden dat …, het getekende hinkelhok geeft geheime tekens door aan … Als ware speurders en detectives lossen ze iedere zaak op en doen ervan verslag in de klas.
Vraag na het spel: Welke plekken inspireerden vooral en waardoor kwam dat?

Ubbergen, update winter 2021